Modalverben

Modalverben
wie war das nochmal?


Deutsch - Frau van Rijssen
1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Modalverben
wie war das nochmal?


Deutsch - Frau van Rijssen

Slide 1 - Slide

Tag liebe Leute!

LESDOEL:

  • Aan het einde van de les, weet je hoe je de modale werkwoorden in het Duits moet vervoegen.




Slide 2 - Slide

Wat zijn Modalverben?
 Dit zijn hulpwerkwoorden die in een zin een extra lading aan een ander werkwoord geven.
Ik kan goed schaatsen, ik moet werken, mag ik iets vragen?
In het Duits zijn dit de werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Slide 3 - Slide

Opdracht 1
Was weißt du noch?
Noem een paar modale werkwoorden in het Nederlands.

Slide 4 - Slide

Wat betekent 'dürfen' ?

Slide 5 - Open question

Wat betekent können ?

Slide 6 - Open question

Wat betekent mögen ?

Slide 7 - Open question

Wat betekent sollen ?

Slide 8 - Open question

Modalverben

Slide 9 - Slide

Waarom staat er een streep in het midden van het rijtje persoonlijke voornaamwoorden?

Slide 10 - Open question

Modalverben

Slide 11 - Slide

Modalverben

Slide 12 - Slide

Modalverben

Slide 13 - Slide

Modalverben

Slide 14 - Slide

Modalverben

Slide 15 - Slide

Modalverben

Slide 16 - Slide

Modalverben

Slide 17 - Slide

Sleep elke letter van idewis naar de juiste persoonlijke voornaamwoorden.... 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
 i
d
e
w
 i
s

Slide 18 - Drag question

De tweede letter verandert in het enkelvoud naar welke letter?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 19 - Quiz

De tweede letter van het werkwoord müssen verandert in het enkelvoud ook.

Naar welke?
Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 20 - Quiz

Opdracht 2
Zoek de goede vorm

Slide 21 - Slide

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 22 - Quiz

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 23 - Quiz

Weißt du, ob er Pizza ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 24 - Quiz

Frau Bechinka, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 25 - Quiz

Opdracht 3
Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 26 - Slide

Ich ........... zur Toilette!
Nein, ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 27 - Drag question

Opdracht 4
Zet elk werkwoord op de juiste plek
Pas op er zitten fouten tussen

Slide 28 - Slide

Zoek de juiste vormen van het werkwoord mögen bij elklaar!
Er blijven twee vormen over!
ich              du            er sie es         wir                ihr            sie Sie
ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
magst
mag
mögen
mögst
möge
mögen
mögt
mag

Slide 29 - Drag question

Hip hip Hurraa!
Du bist Großartig! Gut gemacht! 

Slide 30 - Slide

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden gebruik je bij de modale werkwoorden dezelfde vervoeging van het werkwoord?
ich en du
du en er/sie/es
ich en er/sie es

Slide 31 - Poll

Bij de modale werkwoorden gebruik je bij de meervoudsvormen gewoon de esttenten. Klopt dat?
Ja
Nee

Slide 32 - Poll

Bekijk tot slot nog een keer deze uitlegvideo 
Bekijk tot slot nog een keer deze uitlegvideo!

Slide 33 - Slide

Hoe goed begrijp je de grammatica van de modale werkwoorden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll