Taalschat

Taalschat
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, havoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Taalschat

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Wat weten we nog? > overhoring hoofdstuk 4 en 5
  • Leren hoofdstuk 6
  • Overhoring hoofdstuk 6
  • Leren nieuwsbegrip (h11, 12, 13)
  • Quiz
  • Afsluiting


Slide 2 - Slide

  • - Open Quizlet
    - zoek: LianneAalenhuis 
    - zoek: klassen > kader 1
    - oefen de woordjes 
    (hoofdstuk 4, 5, 6 + nieuwsbegrip)

Slide 3 - Slide

Ballon                      De ballonnen

Taart                         De taarten

Aquarium                De aquaria

ZET ALTIJD 'DE' VOOR HET MEERVOUD

Slide 4 - Slide

autoriteiten                            competitie 
editie                               evenementen                            verbroedering
              Elfstedentocht
hemel                                       prehistorie                           marathonloop
mythologie                                provincie
Hoofdstuk 4 deel 1

Slide 5 - Slide

achillespees       ellepijp      huig          iris 

knokkel      kootje     muis      nagelriem 

sleutelbeen             stuitbeen         wreef
                adamsappel
Hoofdstuk 4 deel 2

Slide 6 - Slide

bijeengesprokkeld          heavy metal         peergroup             permanent       geluidsvolume       premium
pirateri         pseudoniem            provider
Hoofdstuk 5 - deel 1

Slide 7 - Slide

Spongebob
heeft twee
linkerhanden.

Slide 8 - Slide

achter het net vissen
het vuur uit je sloffen lopen
uit het oog, uit het hart
in het honderd lopen
iemand met de nek aankijken
open kaart spelen
ergens geen kaas van hebben gegeten
een graantje meepikken
gelijke monnikken, gelijke kappen
er geen erg in hebben

Slide 9 - Slide

achter het net vissen =
te laat komen om voordeel te hebben

het vuur uit je sloffen lopen
veel moeite doen

uit het oog, uit het hart = 
wanneer je iemand niet meer ziet, vergeet je hem snel

in het honderd lopen = in de war lopen

iemand met de nek aankijken =
uit minachting doen alsof je hem niet ziet

Slide 10 - Slide

Monteren                    Monteur

Consumeren             Consument

Presenteren              Presentator

Slide 11 - Slide

Antwoorden opdracht 17 blz. 204
1) dropping = spel waarbij je ergens wordt afgezet en de weg terug moet zien te vinden
2) continu =aan één stuk door
produceerde = voortbracht
amper = nauwelijks
3) gezinscoach = begeleider (hulpverlener) van een probleemgezin

Slide 12 - Slide

4) sportfanaat = iemand die overdreven veel aan sport doet
5) stabiele = vaste
6) survivalvakantie = vakantie met sportieve uitdagingen / vakantie waarin je leert 'overleven'
7) veredeld = zogenaamd verbeterd
instituut = instelling, organisatie

Slide 13 - Slide

Antwoorden opdracht 18 blz. 204
2. demonstreren = (een) demonstrant
3. etaleren  = (een) etaleur
4. importeren = (een) importeur
5. illustreren = (een) illustrator
6. installeren = (een) installateur
7. presenteren = (een) presentator
8. produceren = (een) producent
9. restaureren = (een) restaurateur

Slide 14 - Slide

Wat is een dropping?
A
aan één stuk door
B
iemand die overdreven veel aan sport doet
C
spel waarbij je ergens wordt afgezet en de weg terug moet vinden
D
nauwelijks

Slide 15 - Quiz

Wat is visueel?
A
wat met horen te maken heeft
B
wat met zien te maken heeft
C
wat met voelen te maken heeft

Slide 16 - Quiz

Wat is een 'stuitbeen'?
A
onderste deel van de ruggengraat
B
plaats waar de vinger kan bewegen
C
gekleurde gedeelte van een oog
D
vooruitstekende gedeelte van het strottenhoofd (bij mannen)

Slide 17 - Quiz

Wat betekent 'veredeld'?
A
zogenaamd verbeterd
B
instelling
C
organisatie
D
aan één stuk door

Slide 18 - Quiz

Wat betekent 'achter het net vissen'?
A
veel moeite doen
B
niets verbergen
C
te laat komen om voordeel te hebben
D
er ook voordeel van hebbben

Slide 19 - Quiz

Wat is 'amper'?
A
aan één stuk door
B
nauwelijks
C
vast
D
zogenaamd verbeterd

Slide 20 - Quiz

Wat betekent 'het laten afweten'?
A
iemand die bijzonder slim is
B
beschadigen
C
niet doen wat er verwacht wordt

Slide 21 - Quiz

Wat zijn 'autoriteiten'?
A
belangrijke gebeurtenissen
B
gezaghebbers
C
het hiernamaals
D
serie wedstrijden om het kampioenschap

Slide 22 - Quiz

Hoe noem je iemand die installeert?
A
installeerder
B
installeur
C
installateur
D
installant

Slide 23 - Quiz

Wie maakt tekeningen bij een verhaal:
een installateur of een illustrator?

Slide 24 - Open question

Wat is een peergroup?
A
groep leeftijdsgenoten met een sterke band en dezelfde normen + waarden
B
een setje peren bij elkaar
C
een groep leerlingen die weer vakantie wil

Slide 25 - Quiz

Wat betekent 'een graantje meepikken'?
A
veel moeite doen
B
niets verbergen
C
er ook voordeel van hebben

Slide 26 - Quiz

Wat is een consument?
A
iemand die iets koopt of gebruikt
B
de vervanger
C
precies

Slide 27 - Quiz

Hoe doet de handeling bij 'consumeren'?

Slide 28 - Open question

Wat is een accent?
A
de andere vorm
B
de manier waarop iets gaat
C
de manier waarop woorden worden uitgesproken
D
niet doen wat er verwacht wordt

Slide 29 - Quiz

Wat betekent 'premium'?
A
schuilnaam
B
van de hoogste kwaliteit
C
beginner

Slide 30 - Quiz

Wat betekent 'in het honderd lopen'?
A
in de war lopen
B
niets verbergen
C
veel moeite doen

Slide 31 - Quiz

Wie doet de handeling bij 'etaleren'?

Slide 32 - Open question

Wat is een 'keurmerk'?
A
natuurvriendelijk
B
iemand die iets koopt
C
een bewijs dat iets goed is

Slide 33 - Quiz

Wat is een 'symptoom'?
A
beschadigen
B
de manier waarop iets gaat
C
iemand de mogelijkheid geven
D
een verschijnsel waaraan je een ziekte herkent

Slide 34 - Quiz