Relative Clauses (Grammar 10)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

A relative clause is een bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe

Betrekkelijke bijzin

The thief who robbed an old lady was sent to jail.

Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.

How to use it?

• who      - als je wilt verwijzen naar personen:       
• The girl who I used to date, works there. 
• which  - als je verwijst naar dieren en dingen :    
• My dogs, which stay at my parents now, are  super cute!
• that      - als je verwijst naar personen, dieren, dingen
• The home that we live in, is over 100 years old. 
• whose - als je verwijst naar bezit van personen
• My husband whose car got stolen a week ago, is still sad about it. 

Relative pronouns

Soms geeft een bijzin extra informatie die je ook helemaal weg zou kunnen laten. Deze staat tussen komma's.

Franklin, who is my nephew, is younger that I am.

Franklin is younger than I am.

Als er een komma voor who / which staat, kun je het niet vervangen door that

.

Relative pronouns

WHOM hoeven jullie niet te leren!

Relative pronouns

Soms kan je een relative pronoun ook weglaten omdat het in de zin al duidelijk is om wie of wat het gaat. 

This is the suspect (who) the police arrested yesterday.

Relative pronouns

Whose geeft bezit aan. 

Je vertaalt het met:

- van wie

- wiens

- waarvan

My boyfriend, whose mum sadly died, is a super strong person.

The teachers, whose computer crashed, could not teach.

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
I want to read the book........you gave me.

1. which, that, who
2. which, that, X
3. who, whose, X
4. which, that

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
The officer, ....... John told his story to, was nice

1. who, that
2. who, that, X
3. who
4. which, that

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.

1. X
2. whose
3. which
4. who

Welke 2 woorden horen bij personen?

1. who and that
2. who and which
3. which and that

We brought her to school........is just a two minute walk.

1. whom
2. whose
3. which
4. who

The boy ………... cat just died will stay at home today.

1. who
2. which
3. whose
4. that

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.

1. who
2. which

It is a difficult problem........is not easy to solve.

1. who
2. which
3. that
4. X