taalbeschouwing zesde leerjaar: herhaling
1 / 35
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Tijdens zijn ziekte staat de patiënt op een wachtlijst.
Slide 3 - Open question
Mama's en papa's kunnen tijdens hun leven een orgaan aan hun kind geven.
Slide 4 - Open question
Op het gemeentehuis registreren vele mensen zich als mogelijke donor.
Slide 5 - Open question
De donor schenkt zijn organen aan een zieke medemens.
Slide 6 - Open question
Dan voert de chirurg een transplantatie uit.
Slide 7 - Open question
Het onderwerp staat altijd vooraan in een zin.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
De persoonsvorm kan ik soms vinden door een ja-neevraag te stellen.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quiz
Een onderwerp kan uit één of meerdere woorden bestaan.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
Een zin bevat altijd één werkwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
De overledene krijgt. (Wat?)
Slide 14 - Open question
De organen worden bewaard. (Hoe?)
Slide 15 - Open question
De ziekenwagen arriveert. (Waarmee?)
Slide 16 - Open question
Zonder aarzelen vertrekt hij naar huis. (Hoe?)
Slide 17 - Open question
Op het internet houdt hij de aanbiedingen in de gaten.
Slide 18 - Open question
Het jongetje is blij met zijn cadeau.
Slide 19 - Mind map
Het jongetje is blij met zijn cadeau.
Slide 20 - Mind map
De hersenen weigeren het orgaan. Ze zien de longen als een indringer.
Slide 21 - Mind map
Het kindje krijgt medicatie. Zo aanvaardt zijn lichaam de nieuwe longen.
Slide 22 - Mind map
Het kindje krijgt medicatie. Zo aanvaardt zijn lichaam de nieuwe longen.
Slide 23 - Mind map
Slide 24 - Slide
Kelly redde met haar organen drie andere mensen. Vandaag zijn zij nog in leven. Ik wilde hen ontmoeten.
Slide 25 - Open question
Ik heb een brief gekregen van een meisje dat haar lever kreeg. Die bewaar ik voor altijd.
Slide 26 - Open question
Slide 27 - Slide
een nieuw leven - aan zijn medemens - geeft - een donor
Slide 28 - Mind map
een nieuw leven - aan zijn medemens - geeft - een donor
Slide 29 - Mind map
de man - als donor - kwam - in aanmerking
Slide 30 - Mind map
de man - als donor - kwam - in aanmerking
Slide 31 - Mind map
Slide 32 - Slide
onderwerp
persoonsvorm
werkwoord (geen persoonsvorm)
iets anders
Een kind uit Gent
lustte
heel graag
groenten.
Slide 33 - Drag question
onderwerp
persoonsvorm
werkwoord (geen persoonsvorm)
iets anders
Je
kunt
het bloed
in groepen
indelen.
Slide 34 - Drag question
onderwerp
persoonsvorm
werkwoord (geen persoonsvorm)
iets anders
Uiteindelijk
ging
hij
zijn donor
zoeken.
