herhaling 4.3 en start 4.4

nieuwe plattegrond
1 / 56
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

nieuwe plattegrond

Slide 1 - Slide

vandaag:
-maken test jezelf H4.3  en  vragen van H4.3
-Herhaling H4.3 :  serieschakeling, parallelschakeling
-H4.4 :  Vermogen
-opgaven maken

-quiz

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

schakelschema's bouwen
-teken schakelschema van een serieschakeling: een stroomkring met een batterij, twee lampje en een schakelaar.
-klaar, laat het de docent zien.
-help je buurman/vrouw als die nog niet klaar is.

Slide 4 - Slide

schakelingen
  • serieschakeling
  • parallelschakeling
  • wat doet een schakelaar bij een serieschakeling?
  • en bij een parallelschakeling?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

schakelschema's bouwen
-teken schakelschema van een parallelschakeling: een stroomkring met een batterij, twee lampje en twee schakelaar.
-klaar, laat het de docent zien.
-help je buurman/vrouw als die nog niet klaar is.

Slide 7 - Slide

    Serie-schakeling:

  • Alle lampjes zitten op een rij achter elkaar.
  • De stroom moet door alle lampjes.                                
  • Als er een lampje uit gaat, gaan alle lampjes uit.
    Parallel-schakeling

  • Elk lampje heeft zijn eigen "splitsing" van draden
  • De stroom kan bij elke splitsing kiezen naar welk lampje hij gaat
  • Als er een lampje uit gaat, blijven de andere lampjes branden

Slide 8 - Slide

vermogen en energie
wat is dat?

Slide 9 - Slide

Het vermogen van een apparaat
  • De hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt
  • Je laptop verbruikt meer elektrische energie per uur dan je telefoon
  • Verbruik van energie wordt met een energielabel aangegeven

Slide 10 - Slide

Watt is vermogen?

Slide 11 - Slide

Watt?!
Watt (W) = eenheid van vermogen

Let op:


1 kW = 1000 W

Slide 12 - Slide

omrekenen watt naar kilowatt 
watt= W           kilowatt= kW
in plaats van meter (m) of gram (g) gebruiken we watt (W) in het trapje.



maak H4.4  vr. 1 t/m 3
Ampere
Watt
timer
10:00

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Spanning en stroomsterkte!!!!
Het vermogen hangt af van:

De spanning waarop een apparaat werkt 
en
De stroomsterkte die door het apparaat loopt. 

Slide 15 - Slide

vergelijking met ballon 
stroomsterkte = hoeveelheid lucht die in 1 sec de ballon uit stroomt

spanning=hoe hard de ballon is opgeblazen. (de snelheid waarmee de lucht de ballon verlaat)

Slide 16 - Slide

Vermogen berekenen & noteren
  • Formule voor vermogen:   
  • Vermogen = spanning x stroomsterkte 


  • De eenheid van vermogen is Watt (W).                                                                           
  • vermogen (W)  = spanning (V) x stroomsterkte (A)

Slide 17 - Slide

Voorbeeldopgave
 



Stap 1: Wat is er gevraagd?
  • Het Vermogen.
Stap 2: Formule opschrijven
  • Vermogen = Spanning x stroomsterkte 
Stap 3: Uitwerken
  • Vermogen = 9 x 0,22 = 1,98 W (of 2 W)

Vergeet niet de eenheid!


  • maken H4.4 vraag 4, 5 en 6





Een lampje heeft een spanning van 9 V nodig, de stroomsterkte is 0,22A vanuit de spanningsbron.

Bereken het vermogen

Slide 18 - Slide

Vermogen, tijd en energieverbruik

Hoe groter het vermogen van het apparaat
--> hoe sneller de batterij leeg zal zijn. 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Vermogen, tijd en energieverbruik
Als je een mobiele telefoon of een tablet even niet gebruikt, schakelt het apparaat zoveel mogelijk onderdelen uit.

 Het beeldscherm gaat bijvoorbeeld al na korte tijd op zwart. Hierdoor daalt het totale vermogen van het apparaat meteen.

Slide 21 - Slide

Vermogen, tijd en energieverbruik
Aan het verlagen van het vermogen zit een grens. 

 Als een batterij meer elektrische energie kan opslaan, kan een apparaat er – bij hetzelfde vermogen – langer op werken.

Slide 22 - Slide

opgave maken
H4.4 opgaven 1 t/m 13
timer
1:00

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

oefenen met Phet
maak een parallelschakeling met 3 lampjes en een schakelaar.

maar een serieschakeling met 3 lampjes en een stroommeter

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Elektriciteit is een vorm van energie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

De stroomkring moet ..... zijn om de elektriciteit door te kunnen geven.
A
open
B
gesloten

Slide 28 - Quiz

Een materiaal dat elektriciteit
goed kan doorgeven is een...
A
geleider
B
isolator
C
tormentor
D
afleider

Slide 29 - Quiz

Wat is de spanning van de elektriciteit in onze huizen?
A
20 kV
B
380 kV
C
10 kV
D
230 V

Slide 30 - Quiz

Waarom zit er kunststof om elektriciteits-draden?
A
zorgt voor betere geleiding
B
zorgt voor een goede isolatie
C
zorgt voor een langere levensduur
D
zorgt voor minder warmte-ontwikkeling

Slide 31 - Quiz

welk onderdeel levert elektriciteit?
A
stroomdraden
B
spanningsbron
C
lamp
D
schakelaar

Slide 32 - Quiz

Je hebt de keuze uit een lamp van 5 watt en een van 15 watt.

Welke uitspraak is waar?
A
De lamp van 5 watt verbruikt de minste energie
B
De lamp van 5 watt verbruikt de meeste energie

Slide 33 - Quiz

Het elektrische vermogen wordt uitgedrukt met de eenheid "Watt"
A
Onjuist
B
Juist

Slide 34 - Quiz

Hoeveel Watt is 12 kW?
A
12 000 W
B
1200 W
C
120 W
D
0,0012 W

Slide 35 - Quiz

Hoeveel watt is 2 kW?
A
22 W
B
200 W
C
2000 W
D
20000 W

Slide 36 - Quiz

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?
A
Parallelschakeling
B
Serieschakeling

Slide 37 - Quiz

Welke uitspraak over serieschakelingen is waar?
In een serieschakeling:
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
B
is de stroomsterkte niet overal even groot.
C
komen overal vertakkingen voor.
D
kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.

Slide 38 - Quiz

Is dit een serieschakeling of een parallelschakeling?
A
serieschakeling
B
parallelschakeling

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Video

Reken om:
1 kW = ...
A
10 W
B
100 W
C
1000 W
D
10 000 W

Slide 41 - Quiz

Reken om:
1 W = ...
A
0,1 kW
B
0,01 kW
C
0,001 kW
D
0,0001 kW

Slide 42 - Quiz

Reken om:
32 W = ...
A
3,2 kW
B
0,32 kW
C
0,032 kW
D
0,0032 kW

Slide 43 - Quiz

Reken om:
15 kW = ...
A
15 W
B
150 W
C
1500 W
D
15 000 W

Slide 44 - Quiz

Vermogen =
X
......................
........................
Tijd
Windingen
Stroomsterkte
Spanning

Slide 45 - Drag question

Wat voor schakeling zie je hier?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling
C
Gemengde schakeling

Slide 46 - Quiz

Welke schakeling heeft meerdere takken?
A
parallelschakeling
B
serieschakeling

Slide 47 - Quiz


Welke schakeling zie je hier?
A
Parallel
B
Serie

Slide 48 - Quiz

In de schakeling wordt lampje 2 los gedraaid. Wat gebeurt er met de andere twee lampje?
A
Lampje 1 gaat uit en lampje 3 blijft branden.
B
Lampje 1 blijft branden en lampje 3 gaat uit.
C
Lampje 1 en 3 blijven allebei branden.
D
Lampje 1 en 3 gaan allebei uit.

Slide 49 - Quiz

In een stroomkring heb je een spanningsbron nodig.
Welke van de volgende apparaten is een spanningsbron?
A
Accu
B
Lampje
C
Schakelaar
D
Stroomdraad

Slide 50 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van spanningsbronnen
A
Een waterkoker
B
het stopcontact
C
een batterij
D
Een spannende film

Slide 51 - Quiz

Met een stroommeter meet
je hoe sterk de stroom is.
De stroomsterkte wordt gemeten in .....
A
Ampére
B
Volt
C
Ohm
D
Joule

Slide 52 - Quiz

Wat meet je met een volt meter?
Met een voltmeter meet je....??
A
de spanning van een spanningsbron
B
de stroom van een stoombron
C
het weerstand in een stroom circuit
D
de tijd die nodig is om de spanning te meten

Slide 53 - Quiz

wat is een geloten stroomkring
A
van batterij, via het lampje, terug naar de batterij
B
via de batterij naar het lampje
C
via het lampje naar de batterij

Slide 54 - Quiz

Vermogen is een grootheid.
Wat is de eenheid voor vermogen?
A
Watt (W)
B
Volt (V)
C
Power (p)
D
Ampère (A)

Slide 55 - Quiz

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 56 - Quiz