v5 week 38

V5 semaine 38
F:  Le malade imaginaire
D: parlons ! ex 25-27
A: les objectifs de la semaine
B: corrections de la semaine 37
C: GRAMMAIRE IIi : l'adjectif et l'adverbe
weektaak  Grammaire III et Parler
À faire : 24a tm 27 (livre) / Examen HAVO 2021 tm tekst 9 . Le Malade Imaginaire, lecture
À apprendre: page 108

E: examen : havo 2021 : 1 tm 9
1 / 44
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

V5 semaine 38
F:  Le malade imaginaire
D: parlons ! ex 25-27
A: les objectifs de la semaine
B: corrections de la semaine 37
C: GRAMMAIRE IIi : l'adjectif et l'adverbe
weektaak  Grammaire III et Parler
À faire : 24a tm 27 (livre) / Examen HAVO 2021 tm tekst 9 . Le Malade Imaginaire, lecture
À apprendre: page 108

E: examen : havo 2021 : 1 tm 9

Slide 1 - Slide

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

(wit) Je préfère les baskets ..... (VMV)

Slide 2 - Open question

Les objectifs de la semaine
* en corrigeant vos devoirs vous apprenez de vos erreurs
* on reprend l'adverbe et l'adjectif
* on va parler de vos passions, c'est important!
* préparation pour l'examen.

Lundi : corriger, reprendre l'adjectif et l'adverbe et la prononciation.
mardi:  donner son avis (en parlant) et examentraining. N'oublie pas d'aller chercher 'le malade imaginaire' à la médiatheque.

Slide 3 - Slide

corrigez  weektaak 37
À faire : 18a-c (livre) / 19-22 (en ligne)
Ex: littérature (revision) Ex havo 2021 tekst 4&5
À apprendre: page 107/108 -jusqu’à et y compris: voca écouter
18a     1 a fui                 is ontvlucht, fuir
             2 écrit               schrijft, écrire
              3 lisait              las, lire
              4 avons ri        hebben gelachen, rire
              5 s’inscrira      gaat (/ zal) zich inschrijven, s’inscrire

18b :1 avons lu                           6 as eu
2 font                                            7 Décris
3 donnes                                    8 changerez
4 auront                                      9 fuient
5 souriait                                   10 irions









Slide 4 - Slide

18c voorbeelduitwerking

1 Nous irons à Paris pour visiter le Louvre.
2 L’ambiance était super et on a beaucoup ri ensemble.
3 L’homme fuit son pays parce qu’il a peur.
4 Quand j’étais petit(e), je jouais avec mes Barbies.
5 Devine(z) qui est notre nouveau professeur de français !

20 : 1 l’escalade het klimmen
2 un effort een inspanning
3 entraînement training
4 surmonter overwinnen
5 conséquences gevolgen    Over: accomplir = uitvoeren

6 objectif doel
7 capable de in staat om
8 gérer beheren
9 progrès vooruitgang
10 appuyer drukken Over : compatible = verenigbaar



21 : 1 a Alexandre                                               c Hij heeft suikerziekte
 b Hij gaat de mont Blanc beklimmen.
2 3 4810,9 meter

22:   1 Gisèle organiseert de expeditie
2 Marc verleent de medische zorg
3 Pierre gids, begeleider
4 Maxent gids, begeleider
2 B   / 3 a faux  / b vrai / c faux    / 4 D   / 5 A
6 Probleem: Het meetapparaat is kapot.
 Oorzaak: Dit komt door de kou.
 Oplossing: Alexandre moet nu vertrouwen op zijn gevoel.
7 Als iemand met suikerziekte deze buitengewone ervaring aankan, dan kunnen ook andere jongeren die lijden aan suikerziekte gewoon een lichamelijke activiteit ondernemen.
8 Dans la vie courante, (ils) peuvent pratiquer naturellement, normalement une activité physique.’
9 C





Slide 5 - Slide

het leerwerk : apprendre: page 107/108 -jusqu’à et y compris: voca écouter
ik heb nog niets geleerd (behalve dat wat we in de les geoefend hebben)
af en toe leer ik wat maar nog lang niet alles
ik probeer t bij te houden maar ken het nog niet
ik houd het leerwerk bij, dat scheelt straks heel veel werk

Slide 6 - Poll

flexsupport Frans, iets voor jou?
nee, kan het best zelf
zou wel willen maar het is op een ongelukkig moment in mijn rooster
goed plan, ik schrijf me in
ben al geweest

Slide 7 - Poll

C : l'adjectif et l'adverbe : 
Kijk en luister naar het instructiefilmpje over de VORM van het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 8 - Slide

Dites-moi d'où il vient
Enfin je saurai où je vais
Maman dit que lorsqu'on cherche bien
On finit toujours par trouver
Elle dit qu'il n'est jamais très loin
Qu'il part très souvent travailler
Maman dit « Travailler c'est bien »
Bien mieux qu'être mal accompagné!
Pas vrai?
Où est ton papa?
Dis-moi, où est ton papa?
Sans même devoir lui parler
Il sait ce qu'il ne va pas
Un sacré papa
Dis-moi où es-tu caché?
Ça doit faire au moins mille fois
Que j'ai compté mes doigts
Où t'es? Papa où t'es?
Où t'es? Papa où t'es?
Où t'es? Papa où t'es?
Où t'es? Où t'es? Où Papa où t'es?
- on cherche bien
- il n'est jamais très loin
-travailler c'est bien
-bien mieux
- mal accompagné
-un sacré papa

Slide 9 - Slide

HERHALING

Het bijvoeglijk naamwoord staat in het Frans ACHTER het zelfstandig naamwoord ……….
Un chat gris
Un bâtiment moderne
Une fille marrante
Les cours ennuyeux

TENZIJ het bijvoeglijk naamwoord voorkomt in het welbekende rijtje : 
BON BEAU JOLI
HAUT LONG PETIT
JEUNE GROS GRAND
VIEUX MAUVAIS MÉCHANT
NOUVEAU AUTRE LARGE
PREMIER / DERNIER en alles wat ertussen zit (de rangtelwoorden)
Het bijvoeglijk naamwoord heeft verschillende uitgangen : 
Mannelijk enkelvoud - geen uitgang
Vrouwelijk enkelvoud – E
Mannelijk meervoud – S
Vrouwelijk meervoud – ES

!! LET WEL !!!
  • Als een mannelijk bvnw eindigt op een – e ( bv JEUNE) dan komt er voor de vrouwelijke vorm geen extra – e achter. 
  • Als een mannelijk bvnw eindigt op een – X (bv heureux) dan verandert de x in SE voor de vrouwelijke vorm (heureuse)
  • Als een mannelijk bvnw eindigt op een – F (bv sportif) dan verandert de F in VE voor de vrouwelijke vorm (sportive) 
  • Als een mannelijk bvnw eindigt op – ER (bv cher) dan verandert de ER in ÈRE voor de vrouwelijke vorm (chère)
  • Als een mannelijk bvnw eindigt op c (bv public) dan verandert c in que voor de vrouwelijke vorm (publique)

Slide 10 - Slide

Verder :
en aantal  onregelmatige bvnw’s : 
Long/longue       frais/fraîche           gros/grosse         gentil/gentille           fou/folle
Sec/sèche        Doux/douce        Blanc /blanche  favori/ favorite   faux/fausse   doux/ douce
gentil /gentille    bas/ basse   beau/ belle   nouveau /ñouvelle     long/ longue  vieux/ vieille
inquiet/ inquiète 

De bvnw’s nouveau/ beau en vieux hebben een aparte mannelijke vorm ev wanneer het zn wat volgt begint met een klinker of stomme h:
Un bel arbre - een mooie boom 
Un nouvel ami -  een nieuwe vriend 
Un vieil hôtel  - een oud hotel

LET OP : deze vorm is alleen voor MANNELIJK EV => une belle amie / une nouvelle imprimante/ une vieille école!!

Slide 11 - Slide

et encore
sommige bijvoeglijke naamworoden krijgen in de vrouwelijkde vorm een dubbele medeklinker ; 
un parc naturel - une beauté naturelle
un bon café - une bonne idée
un ancien élève - une ancienne élève

Slide 12 - Slide

meervouden
bijzonderheden : 
Sommige  mannelijke bvnw's zijn afwijkend in het meervoud :
 
-s blijft -s ; le gros livre - les gros livres  -  het dikke boek/ de dikke boeken
x blijft x : le vieux palais - les vieux palais  - het oude paleis - de oude paleizen
al wordt aux ; le parc national - les match nationaux  - het nationale park- de nationale wedstrijden
eau wordt eaux ; le nouveau vélo - les nouveaux vélos - de nieuwe fiets- de nieuwe fietsen



Slide 13 - Slide

les adjectifs de couleur

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

blanche
présente
absent
belle
heureux
gris
vieilles
un chat .......
des .......... dames
une ......... promenade
un père .....................
une mère ......................
un enfant ...............
une dame ...............

Slide 16 - Drag question

Slide 17 - Video

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan, aan het woordje waar het over gaat.

Un grand garçon
Deux grands garçons
Une grande fille
Deux grandes filles

M. enkv
M. mv
-
+ S
V.enkv
V.meerv
+e
+ es

Slide 18 - Slide

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord komt ACHTER het zelfstandig naamwoord. Behalve het rijtje hieronder. Dat moet je uit je hoofd leren. Dat gaat makkelijker als je ze hardop uitspreekt. Dan merk je namelijk dat de woorden rijmen.
VOOR het zelfstandig naamwoord:
Bon / Beau / Joli
Haut / long / petit
Jeune / vaste / grand
Vieux / mauvais / méchant
Nouveau / Gros

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

vul een bvnw en een bijwoord in :
Elle a une..... voix et elle chante ...... (bon)

(komma zonder spatie ertussen)

Slide 21 - Open question

Mais son ami a une……………..……… voix et il chante ……………...(meilleur)

(komma zonder spatie ertussen)

Slide 22 - Open question

Tu n’es pas une ………………… élève, mais aujourd’hui tu as
…………….. travaillé. (mauvais)

A
mauvais- mauvaisement
B
mal-mauvaise
C
mauvaise-mal
D
mauvaise - male

Slide 23 - Quiz

il mène une vie....................... , il vit .....................(.dangereux)
(met komma zonder spatie)

Slide 24 - Open question

tu te souviens?

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(sportief) C'est un ..... garçon .......

A
un sportif garçon
B
un garçon sportif

Slide 25 - Quiz

tu te souviens?

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(aardig) C'est un ....... prof ........
A
un prof sympa
B
un sympa prof

Slide 26 - Quiz


Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(zwart) Je préfère les ..............pantalons .................
A
noirs pantalons
B
pantalons noirs

Slide 27 - Quiz

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(oud) C'est une ..... maison .....
A
vieille maison
B
maison vieille

Slide 28 - Quiz

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

(mooi / beau) C'est une ....... fille.

Slide 29 - Open question

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

(gelukkig) Ma mère était vraiment ....!

Slide 30 - Open question

l'adverbe- het bijwoord
Maman dit que lorsqu'on cherche bien


Elle dit qu'il n'est jamais très loin

Qu'il part très souvent travailler

Maman dit « Travailler c'est bien »

Bien mieux qu'être mal accompagné!

Slide 31 - Slide

Het bijwoord : 

- zegt iets over een werkwoord: 
Elle danse bien

zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord: 
 un très (bijwoord) bon danseur

zegt iets over een ander bijwoord: 
 elle danse merveilleusement bien

 recept :
=> je vormt een bw door - ment achter het bvnw te zetten: poli -poliment


=>  Als het bvnw niet op een klinker eindigt gebruik je de vrouwelijke vorm : doux => doucement 

=> bvnw eindigt op ENT => bw - EMMENT (fréquent => fréquemment)

 => bvnw eindigt op ANT => bw  -AMMENT ( constant => constamment)

=> uitzonderingen : bon => bien / mauvais => mal / meilleur => mieux 

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

D: parlons
ex 25 : la prononciation : en classe
 26 : en duo, pendant le cours
!utilisez les phrases pratiques : online source 1/4a
ex 27 : individuellement 

Slide 38 - Slide

E: tekst 1-5 HAVO 21
Tekst 1 et 2 en classe,  texte 3 individuellement

Slide 39 - Slide

e. examentraining
havo 2021 tv1
Tekst 1 Napoléon était-il petit ?
 1 Qu’est-ce qu’on apprend sur Napoléon ?

A Il avait en fait une plus grande taille que le Français moyen de l’époque.

B Il s’était entouré de soldats qui étaient plus grands que lui pour se sentir bien protégé.

C Pour avoir l’air plus grand, il se coiffait régulièrement d’un haut  bonnet.

Slide 40 - Slide

tekst 2 
havo 2021 tv1
2 Qu’est-ce qu’on peut lire au premier alinéa ?
Après la Première Guerre mondiale,
A on choisit parmi les nombreuses victimes un soldat en particulier pour le transférer du Panthéon à l’Arc de Triomphe.
B on s’efforce de trouver un endroit approprié pour glorifier les soldats qui sont morts au combat.
C on tient à rendre hommage aux victimes en les enterrant au Panthéon en plein cœur de la capitale.

Auguste Thin mag bepalen wie de onbekende soldaat zal zijn. Hij heeft de keuze uit acht oorlogsslachtoffers.

3 Citeer de eerste twee woorden van de zin waarin je leest welke tactiek hij toepast om tot zijn keuze te komen. 

Slide 41 - Slide

Tekst 1 Napoléon était-il petit ?             1 A
Tekst 2 Le soldat inconnu                        2 B 
                                                                             3   Il appartient  (1p)
Tekst 3 Le béret                                            4 B  
                                                                             5 D 
                                                                             6  Seulement leurs                                                                                             7 B 
                                                                              8 B
Tekst 4 Les savants de la Tour Eiffel    9 A
                                                                              10 A
                                                                              11 A
Tekst 5 Une mangue du Mali                  12 ( 3p)
                                           1 niet  / 2 wel  / 3 wel  / 4 niet  / 5 wel
                                    indien 5correct 3p / 4correct 2p / 3correct 1p
                                   indien twee of minder correct 0
Tekst 6 L’école des Gobelins                    13 C
                                                                               14 A
                                                                               15 (1p)   wiskunde
                                                                               16D     /   17D
                                          


Tekst 7 Où sont passés nos moineaux ?               18 (1p)
De kern van het goede antwoord is:  Het is (bijna) onmogelijk om (alle) mussen te tellen / tellingen leveren ((slechts) een schatting op / gegevens zijn (slechts) gebaseerd op lokale   tellingen.
                                                                                               19 (1p)
een v/d :  renovatie van gebouwen  minder natuur braakliggend terrein   minder insecten    meer  beton/bebouwing   minder plekken / gaten (om nesten te bouwen)
                                                                                               20 A
Tekst 8 « Du jamais-vu dans l’histoire »             21 C
                                                                                                22 D
                                                                                                23 C
                                                                                               24  (1p)
voorzichtig(heid) en empathie / empathisch / invoeling / inleving(svermogen)Als één eigenschap ontbreekt of onjuist is, geen scorepunt toekennen.
                                                                                                25 B /  26 B
 
Vraag Antwoord Scores
HA-1003-a-c 8 lees verder ►►►
29 D
 30 maximumscore 2
1 wel
2 niet
3 niet
indien drie correct 2
indien twee correct 1
indien één of geen correct 0

Slide 42 - Slide

F : le malade imaginaire
zie module literatuur in 
klassenomgeving

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide