2havo - les 5 woordenschat H1 en Formuleren H1

Welkom - 2 havo
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom - 2 havo

Slide 1 - Slide

Terugblik
Spelling: Leestekens
Spelling: Gebiedende wijs

Huiswerk af?

Slide 2 - Slide

Vandaag
- Lezen in een boek
- Woordenschat: Vergelijkingen
- Formuleren: Variatie in woordgebruik

Slide 3 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1

- Uitleg woordenschat H1
- Opdrachten maken

Leerdoel:
- Ik kan vergelijkingen, metaforen en personificaties herkennen en begrijpen

Slide 5 - Slide

Beeldspraak
1. Vergelijking: Je zet twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken (object en beeld) en je maakt gebruik van een verbindingswoord.

2. Metafoor: je gebruikt alleen het beeld. Het object wordt weggelaten.

3. Personificatie: een ding doet iets wat alleen een levend persoon kan.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Zo ... als ...

Slide 9 - Slide

Zo vrij als een
A
vogel
B
hoentje
C
beer
D
mol

Slide 10 - Quiz

zo mak als een
A
garnaaltje
B
lammetje
C
beertje
D
hondje

Slide 11 - Quiz

zo doof als een
A
vos
B
vis
C
vogel
D
kwartel

Slide 12 - Quiz

zo dronken als een
A
koe
B
buffel
C
tor
D
haai

Slide 13 - Quiz

zo gezond als een
A
kip
B
vis
C
otter
D
zwaluw

Slide 14 - Quiz

zo arm als een
A
kerkrat
B
vogelspin
C
keldertor
D
vleermuis

Slide 15 - Quiz

zo koppig als een
A
leerling
B
leeuw
C
uil
D
ezel

Slide 16 - Quiz

zo kaal als een
A
doek
B
loep
C
biljartal
D
kiwi

Slide 17 - Quiz

zo rood als een
A
kreeft
B
roodborstje
C
rode aal
D
rodondendron

Slide 18 - Quiz

zo lek als een
A
vergiet
B
mandje
C
bosje tulpen
D
eend

Slide 19 - Quiz

Checkvragen
  1. Wat is beeldspraak?
  2. Wat is het Object?
  3. Wat is het beeld?
  4. Noem twee verbindingswoorden:

Slide 20 - Slide

Checkvragen
Wat is beeldspraak?
Figuurlijk taalgebruik. Gebruikt om extra kracht te geven.
Wat is het Object?
Iets uit de werkelijkheid.
Wat is het beeld?
Iets waar het object op lijkt.
Noem twee verbindingswoorden:
Bijvoorbeeld: als, lijkt wel, zo ... als, een... van, is net.

Slide 21 - Slide

Beeldspraak
  • Wat is beeldspraak?
  • Heb je voorbeelden?
  • Waarom gebruik je beeldspraak?

Slide 22 - Slide

Beeldspraak
Wanneer je iets zegt wat je figuurlijk bedoelt, gebruik je beeldspraak.

Slide 23 - Slide

Beeldspraak
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak.  Je gebruikt het beeld om een mens, dier of ding te verduidelijken, om het meer kracht te geven.

Beeldspraak is altijd 
figuurlijk bedoeld.

Slide 24 - Slide

Vergelijkingen Object en Beeld

In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
                         het object (o)               en             het beeld (b)
Joris en Erick (o) lijken op elkaar als twee druppels water (b)

Het object is iets uit de werkelijkheid: iets wat dus echt is.
Het beeld is iets waar het object op lijkt.


Slide 25 - Slide

Vergelijkingen - verbindingswoord

Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)


Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. 
Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 


Slide 26 - Slide

Een paar voorbeelden:
Wat is het object, het beeld en het verbindingswoord?

- Die man lijkt wel een beer!
- Zij lacht als een boer die kiespijn heeft. 
- Mijn broertje ging er als een haas vandoor. 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Metafoor
Je benoemt alleen het beeld (en dus niet het object):

- Die kleerkast kun je beter niet in het donker tegenkomen.
(met kleerkast bedoel je een gespierd iemand)

- Wat een uilskuiken! (met uilskuiken bedoel je iemand die dommig is)
- Hij vloog door zijn leesboek

Spreekwoorden zijn ook metaforen
- Kleine potjes hebben grote oren
- Appels met peren vergelijken

Slide 29 - Slide

Personificatie
Een ding doet iets wat eigenlijk alleen levende personen kunnen doen.

De wind huilt...
Het schip danst...
De bladeren knipogen...

Slide 30 - Slide

En nu...

Maak van Woordenschat hoofdstuk 1 

opdracht: 3, 4 en 6

Slide 31 - Slide

Variatie in woordgebruik
Startopdracht
Tekst 1 leest niet fijn.. Waarom niet?

blz 32

Slide 32 - Slide

Variatie in woordgebruik
Zo voorkom je dat je woorden herhaalt
• Gebruik synoniemen. Synoniemen kun je vinden in een woordenboek of met Word: ga met de cursor op het woord staan, klik op de rechter muisknop en ga naar ‘Synoniemen’. Je moet dan wel de grondvorm invoeren, dus niet huizen, maar huis en niet verbeterde, maar verbeteren.
• Gebruik verwijswoorden, zoals hij, haar, zijn, deze, die enz.


Maken: opdracht 1,

Klaar? Lezen

Slide 33 - Slide

Huiswerk
Maken: 
Woordenschat H1 opdracht 3, 4, 6
Formuleren H1 opdracht 1

Slide 34 - Slide