2.1 Menselijke en dierlijke cellen 4H 2526

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
2.1 Menselijke en dierlijke cellen

1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
2.1 Menselijke en dierlijke cellen

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Welke organisatieniveaus zijn er?

Wat is een emergente eigenschap?

Hoe is een menselijke (dierlijke!) cel opgebouwd?

Slide 2 - Slide

Uitzoomen/ kleinste-grootste

Slide 3 - Slide

Organisatieniveaus
Bij biologie kun je dingen op verschillende organisatieniveaus bestuderen.
Van molecuul tot systeem Aarde.

Slide 4 - Slide

Molecuul
Een structuur die bestaat uit meerdere atomen en met alle eigenschappen van die bepaalde stof

Slide 5 - Slide

Organel
Een onderdeel van een cel met een bepaalde taak

Slide 6 - Slide

Cel
Functionele basiseenheid van elk organisme

Slide 7 - Slide

Weefsel
Een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functie

Slide 8 - Slide

Orgaan
Verschillende weefsels die samenwerken aan een bepaalde taak

Slide 9 - Slide

Orgaanstelsel
Diverse organen die samen een bepaalde taak hebben

Slide 10 - Slide

Organisme
Een levend wezen

Slide 11 - Slide

Populatie
Groep organismen van een bepaalde soort in een bepaald gebied

Slide 12 - Slide

Levensgemeenschap
Alle organismen (en hun onderlinge relaties) in een bepaald gebied

Slide 13 - Slide

Ecosysteem
Een begrensd gebied waarbij de levende en levenloze natuur relaties hebben

Slide 14 - Slide

Systeem Aarde
Een dynamisch systeem gevormd door alle fysische, chemische en biologische processen op aarde en hun onderlinge interacties

Slide 15 - Slide

Gedrag               Cellen              Onderzoek      Voortplanting
Energie               Voedsel            Soorten            Ecosystemen
                                                         en relaties

Slide 16 - Slide

Emergente eigenschap
Pas zichtbaar op een hoger organisatie-niveau.
Ontstaat door interactie.

Slide 17 - Slide

Levenskenmerken
Bewegen
Groeien
Voortplanten
Stofwisseling
Reageren op prikkels

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Dierencellen 
cytoplasma: inhoud van de cel inclusief  organellen

Slide 20 - Slide

Dierencellen 
celkern:
bevat het erfelijk materiaal (DNA) in de vorm van chromosomen 

Slide 21 - Slide

Dierencellen 
ribosoom:
maken eiwitten 

Slide 22 - Slide

Dierencellen 
endoplasmatisch reticulum:
transportstelsel van membranen 

Slide 23 - Slide

Dierencellen 
golgisysteem:
transportstelsel dat eiwitten ontvangt van het ER en blaasjes afsnoert 

Slide 24 - Slide

Dierencellen 
transportblaasje:
blaasje met verpakte eiwitten

Slide 25 - Slide

Dierencellen 
lysosoom:
blaasje met enzymen in zitten voor de afbraak van stoffen en oude organellen

Slide 26 - Slide

Dierencellen 
mitochondrium:
energiecentrale van de cel: hier wordt glucose afgebroken. dit levert energie op (ATP).

Slide 27 - Slide

Dierencellen 
structuureiwitten:
geeft stevigheid aan de cel en een route voor transportblaasjes

Slide 28 - Slide

Dierencellen 
celmembraan:
begrenzing van de cel, regelt wat er in- en uit gaat 

Slide 29 - Slide

fosfolipide / membraaneiwit / transporteiwit / receptoreiwit

Slide 30 - Slide

Fosfolipiden: vetachtige stoffen met een fosfaatgroep. Stoten water af: scheiden water in de cel van het water om de cel heen.

Slide 31 - Slide

Eiwitmoleculen: 
* transporteiwitten voor het doorlaten van stoffen de cel in of uit
* receptoreiwitten voor het opvangen van informatie (stoffen)

Slide 32 - Slide

Celmembraan: selectief permeabel/ semipermeabel
Niet alle stoffen kunnen het membraan passeren.

Slide 33 - Slide

Bekijk BINAS 
79C
79D
Je hoeft dus niet alles uit je hoofd te leren.

Slide 34 - Slide

Leerdoelen 2.1
1. Je herkent emergente eigenschappen.
2. Je herkent de biologische organisatieniveaus.
3. Je benoemt de functies van het celmembraan, het celplasma, het celskelet en de organellen van een dierlijke cel.




Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Huiswerk
Maak opdrachten 2.1 
Leerdoelen 1, 2 en 3.



Slide 38 - Slide