V2 schrijfvaardigheid 40 en 41: vorm, opmaak, publiek en medium


Welkom 
v2t!
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson


Welkom 
v2t!

Slide 1 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdrachten nakijken
  3. Schrijfvaardigheid 40: vorm en opmaak
  4. Schrijfvaardigheid 41: publiek en medium
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Slide

10 minuten lezen

Slide 3 - Slide

Opdracht 3 nakijken
a Mail a is formeler. De aanhef en afsluiting zijn officiëler. De tekst is uitgebreider, de docent wordt aangesproken met ‘u’ en er worden moeilijker woorden gebruikt.

b Dit is afhankelijk van de omgangsnormen op school. Als je op een school zit waar er formeel met docenten wordt omgegaan, dan mail a. Is er een informelere cultuur, dan kan mail b ook goed zijn.

Slide 4 - Slide

Opdracht 5 nakijken
a Formele en informele taal wordt door elkaar gebruikt.
b Esmee spreekt de man ten onrechte informeel aan.
c De oma maakt een vergissing; ‘kofje’ is een hypercorrectie. Het moet zijn: ‘koffie’.
d Formele en informele taal wordt door elkaar gebruikt – het lijkt of heer De Braber voor de gek wordt gehouden.
e De voorzitter maakt een vergissing; ‘ingelasten’ is een hypercorrectie. Het moet zijn: ‘inlassen’.

Slide 5 - Slide

Opdracht 6 nakijken
a In het Engelse voorbeeld legt de spreker ‘de schuld’ bij zichzelf. In plaats van te zeggen dat de ander hem niet begrijpt, zegt hij dat hij misschien zelf niet duidelijk genoeg is geweest.
In het tweede voorbeeld geven de Nederlanders het commentaar rechtstreeks aan de ontvanger (‘jij loopt voor gek’). De Engelsen houden het algemener. De outfit is ongebruikelijk, er wordt niet direct iets gezegd over de persoon.

Slide 6 - Slide

Opdracht 6 nakijken
b - Ik ben bang dat de plannen iets veranderd zijn.
 - Zou ik gebruik kunnen maken van de wc?
 - Ik weet niet zeker of dat een goed idee is.
Wat wij in het Nederlands zouden zeggen, bijvoorbeeld:
 - Ik kan toch niet op de afspraak komen.
 - Weet u waar de wc is?
 - Dat vind ik geen goed plan.
Het Nederlands is doorgaans veel directer en minder omwonden. Het is minder formeel. In het Engels wordt geprobeerd erg voorzichtig te formuleren, in het Nederlands is dat doorgaans niet erg belangrijk.

Slide 7 - Slide

Opdracht 8 nakijken
Bijvoorbeeld: Wij willen graag efficiënt omgaan met het straatmeubilair, zoals lantaarnpalen, brievenbussen, prullenbakken. Ons doel is zo min mogelijk zwerfafval op straat te hebben, ook vanwege het milieu. Om te zorgen dat het ophalen van afval en het verminderen van de (milieu)overlast zo goed mogelijk verloopt, hebben wij gekozen voor een nieuwe soort afvalbak. In deze bak past meer afval. Hierdoor hoeft het afval minder vaak opgehaald te worden. De oude afvalbakken worden dus weggehaald en vervangen vanwege dit nieuwe plan.

Slide 8 - Slide

Schrijfvaardigheid 40: vorm en opmaak
Schrijfvaardigheid 41: publiek en medium


Doelen
Je leert een opmaak te kiezen die past bij de vorm van je tekst.
Je leert hoe je je tekst afstemt op je publiek en het medium dat je gebruikt.


 


Slide 9 - Slide

Tekstvorm
Alle teksten behoren tot een tekstsoort en hebben daarnaast een bepaalde vorm. 


Slide 10 - Slide

Opmaak
De vorm van een tekst is bepalend voor de opmaak

Onder opmaak vallen de volgende onderdelen
  • lettertype en -grootte, regelafstand
  • accentuering: vet, cursief, onderstreept, hoofd- en kleine letters
  • positie van de tekst op de pagina, kantlijnen of marges
  • indeling in kolommen
  • koppen, tussenkoppen, witregels
  • kleurgebruik
  • gebruik en positie van afbeeldingen


Slide 11 - Slide

wel geschikt voor een sollicitatiebrief
niet geschikt voor een sollicitatiebrief
Graag leg ik u uit waarom ik de geschikte kandidaat ben voor deze functie.
Graag leg ik u uit waarom ik de geschikte kandidaat ben voor deze functie.
Graag leg ik u uit waarom ik de geschikte kandidaat ben voor deze functie.
Graag leg ik u uit waarom ik de geschikte kandidaat ben voor deze functie.

Slide 12 - Drag question

Bekijk het voorblad van het
werkstuk van Myrthe hiernaast.
Noem drie dingen die beter kunnen.

Slide 13 - Open question

Publiek
Als je schrijft, heb je altijd een publiek
De vraag voor wie je schrijft, is bepalend voor de vraag wat je schrijft. 

  • Wie is je lezer? Man, vrouw, beroep, leeftijd, relatie met jouzelf?
  • Wat wil jij hem (of haar) vertellen en waarom?
  • Waarom leest hij jouw tekst? Waar is hij naar op zoek? Wat wil hij weten? 
  • Welk taalgebruik past bij hem? Formeel of informeel? 
  • Welke voorkennis heeft mijn publiek over het onderwerp?


Slide 14 - Slide

Waarom is het recept hiernaast
niet geschikt voor lezers van een
kookmagazine van een supermarkt?

Slide 15 - Open question

Medium
Een medium is letterlijk 'een middel om boodschappen over te dragen'. 





Slide 16 - Slide

Bedenk voor elk van de volgende tekstdoelen een geschikt medium.
1. De plaatselijke drogist wil in zijn buurt laten weten welke aanbiedingen er deze week zijn.
2. Roy wil aan een webwinkel vragen of zijn bestelling die dag nog wordt bezorgd.
3. Aline wil solliciteren bij een modeketen.
4. Rijkswaterstaat wil aan automobilisten op de A12 laten weten dat er bij Gouda een ongeval is gebeurd.
5. Damian wil zijn oude longboard verkopen.

Slide 17 - Open question

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: dinsdag 27 mei
  • Huiswerk: -
  • Meenemen: laptop, leesboek, schrift en pen
  • Programma: herhaling leesvaardigheid 2, 17 en 18 + leesvaardigheid 19

Slide 18 - Slide