5. Herhalen M4

Welkom vandaag 
Planning
  • Vragen?
  • Herhalen van de stof





M4 bestaat uit
- Voedselkringloop
- Waterkringloop
- Stroomkring
- Rekenen met het metriekstelsel
Proefwerk dinsdag 24 juni (week 26)

Nu week 25
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom vandaag 
Planning
  • Vragen?
  • Herhalen van de stof





M4 bestaat uit
- Voedselkringloop
- Waterkringloop
- Stroomkring
- Rekenen met het metriekstelsel
Proefwerk dinsdag 24 juni (week 26)

Nu week 25

Slide 1 - Slide

Metriekstelsel
Noteer voor jezelf het metriekstelsel (zie hieronder) en bedenk: 1 km= 1000 m

---------> keer X vermenigvuldigen                           
km- hm- dam- m- dm- cm- mm                                         
                    delen / : <---------                 

                                                                                                                        factor 10
                                oppervlakte:                                                             factor 100        (vierkante ...)
                                          inhoud:                                                              factor 1000     (kubieke ...)
Klas 1
km2hm2dam2
km3hm3dam3
km1hm1dam1
kmhmdam
1 l = 1
1 ml= 1  
dm3
cm3

Slide 2 - Slide

Wat weet je al of nog?
Terugblik naar vorige lessen 
                          
                          Inloggen met je eigen naam 
timer
1:00
Let op de timer!

Slide 3 - Slide

Een biotische invloed...
A
Heeft te maken met de levende natuur
B
Heeft te maken met de levenloze natuur

Slide 4 - Quiz

In een donker konijnenbos groeien veel dennenbomen dicht op elkaar. De bodem bestaat uit geel zand. Aan de bosrand wordt het erg warm door de felle zon. Op open plekken in het bos blijft het koel. Hier groeit mals gras en bloemen dat als voedsel dient voor de konijnen. Wat zijn biotische factoren?
A
dennenbomen en felle zon
B
geel zand en open plekken
C
mals gras en bloemen
D
temperatuur en mals gras

Slide 5 - Quiz

Producenten
Consumenten
Afvaleters
Reducenten
Mineralen

Slide 6 - Drag question

Producent, Consument of Reducent?
A
Producent
B
Consument
C
Reducent
D
Afvaleter

Slide 7 - Quiz

Door welke dier wordt een lieveheersbeestje gegeten?
A
Kikker
B
Bladluis
C
Libel

Slide 8 - Quiz

De eerste schakel in een voedselketen is altijd een plantensoort
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Kunnen consumenten van de eerste orde vleeseters zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Voedselweb of voedselketen?
A
Voedselweb
B
Voedselketen

Slide 11 - Quiz

organisme dat energierijke stoffen moet eten (dieren)
organisme dat zelf energierijke stoffen kan maken (planten)
organismen dat dode resten van planten en dieren afbreekt (bacteriën en schimmels)
Consumenten
Producenten
Reducenten

Slide 12 - Drag question

Hoe lang is de langste voedselketen in dit voedselweb?
A
4 schakels lang
B
5 schakels lang
C
6 schakels lang
D
7 schakels lang

Slide 13 - Quiz

Wat heb je wel nodig voor fotosynthese?
A
zuurstof
B
glucose
C
water

Slide 14 - Quiz

Rijpen is de faseovergang van
A
vast naar vloeibaar
B
gas naar vast
C
vloeibaar naar vast
D
vast naar vloeistof

Slide 15 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 16 - Quiz

Wat geldt NIET voor een kooktraject?
A
de temperatuur blijft stijgen tijdens koken
B
het geeft aan dat het een mengsel is
C
het geeft aan dat het een zuivere stof is
D
bij het koken zie je gas-bellen in de vloeistof

Slide 17 - Quiz

Hoeveel fases heeft water?
A
2
B
3
C
4
D
6

Slide 18 - Quiz

Welke diagram laat een kooktraject zien?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 19 - Quiz

Het symbool van spanning is ........
en de eenheid van spanning is .........

A
U en V
B
P en W
C
I en A
D
P en mA

Slide 20 - Quiz

Formule van vermogen is
A
P = U / V
B
U= P / V
C
P = U x I
D
U = P x I

Slide 21 - Quiz

Brand het lampje in deze
schakeling?
A
Ja
B
Nee
C
Er zit geen lampje in de schakeling

Slide 22 - Quiz

Wat betekent symbool 1
1
A
batterij
B
lampje
C
stroomdraad
D
schakelaar

Slide 23 - Quiz

Hoe groot is de spanning bij jou thuis?
A
500 Volt
B
230 Volt
C
230 ampère
D
500 ampère

Slide 24 - Quiz

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 25 - Quiz

Welk van onderstaande stoffen is een isolator?
A
Kunststof (plastic)
B
Ijzer
C
Koper
D
Aluminium

Slide 26 - Quiz

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 27 - Quiz

Het symbool van stroom is ........
en de eenheid van stroom is .........

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 28 - Quiz

Formule van vermogen is
A
P = U / V
B
U= P / V
C
P = U x I
D
U = P x I

Slide 29 - Quiz

Heb je nog vragen?
schrijf ze op en stel ze aan je docent.

Slide 30 - Mind map


Nodig papier en pen

Slide 31 - Slide

Vermogen
Als een klein lampje op een spanningsbron van 3 V aangesloten wordt en de stroomsterkte door het lampje 500 mA bedraagt, wat is het vermogen van het lampje?
timer
3:00

Slide 32 - Slide

10. Lees de volgende tekst.
Sprinkhanen, hazen en koeien eten gras en paardenbloemen. Vossen eten hazen en sprinkhanen. Hazen worden ook gegeten door mensen. Rundvlees wordt door mensen gegeten.

a. Maak het voedselweb dat hoort bij de tekst die hierboven staat.
b. Wat zijn in dit verhaal de producenten?
c. Sommige mensen jagen op vossen om ze op te zetten. Hoort er dan een pijl tussen mensen en vossen?

Slide 33 - Slide

Stroom van 500 mA bij een spanning van 6 V. Wat is het vermogen van de lamp?
Gegeven
Gegeven: I = 0,5 A, U = 6 V
Gevraagd
Gevraagd: P in W
Formule
Omrekenen
500 mA= 500/1000=0, 5 A
Invullen
P = 3  x 0,5 = 1,5 W of Watt
Antwoord
Antwoord: Het vermogen van de lamp is 1,5 Watt.
P=UI

Slide 34 - Slide

timer
10:00

Slide 35 - Slide

Veel fout, oefenen met M1

Slide 36 - Slide

Fase overgangen
gas
vast
Vloeibaar
6
3
4
2
5
1
Noem de 6 fase overgangen. Eerst zelf na-denken dan pas overleggen!
1=
2=
enz
timer
5:00

Slide 37 - Slide

Fase overgangen
gas
vast
Vloeibaar
6
3
4
2
5
1
timer
5:00
1= rijpen
2= condenseren
3= stollen
4=sublimeren
5= verdampen
6=smelten

Slide 38 - Slide

Vermogen: elektrische apparaten hebben vermogen (Power)


1.000 W = 1 kW
grootheid
symbool
eenheid
symbool
vermogen
P
watt
Deze formule moet je opschrijven als je het vermogen berekend!                                        Vermogen =spanning x stroomsterkte: P=U*I

 
eenheden:                     1 W            =    1V                x   1A     
  
                                           (let dus op dat je de juiste eenheden gebruikt)

Slide 39 - Slide