Bijles BBL22 - Zinsdelen

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
De persoonsvorm is het werkwoord aan het begin van de vraagzin. Maak van de zin dus een vraagzin:

Henk koopt een fiets

Koopt Henk een fiets?

Slide 3 - Slide

Hoe vind het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde =

Alle werkwoorden in de zin:

Henk gaat morgen naar school fietsen.

wwgez = gaat fietsen

Slide 4 - Slide

Hoe vind het onderwerp?
Wie/wat + wwgez.?
Henk koopt een fietsz.
wie/wat + koopt (wwgez) -> Henk

Henk = het onderwerp

Slide 5 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Wie/wat + wwgez. + onderwerp?

Henk koopt een fiets

wie/wat + koopt (wwgez) + Henk? -> een fiets

Slide 6 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
Hij wilde graag een boksbal hebben.
A
een boksbal
B
hij
C
wilde hebben
D
graag

Slide 7 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik eet elke dag een taartje.
A
Ik
B
eet
C
elke dag een taartje
D
een taartje

Slide 8 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Veel huiswerk voor morgen hadden wij niet.
A
wij
B
Veel huiswerk
C
voor morgen
D
Veel huiswerk voor morgen

Slide 9 - Quiz

Meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp begint vaak met het voorzetsel
aan’ of ‘voor’ 
Als het er niet staat, kun je het er meestal wel bij denken.


Slide 10 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder

Aan wie + gaven  + Julia en Kim  + een cadeautje ?
-> aan hun moeder


Slide 11 - Slide

Carla voerde de kippen nog wat extra mais. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Carla
B
voerde
C
mais
D
de kippen

Slide 12 - Quiz

Meewerkend voorwerp?
Hij is een rolmodel voor kinderen met een beperking.

A
voor kinderen met een beperking
B
een rolmodel
C
hij
D
weet

Slide 13 - Quiz