Persoonlijk voornaamwoord

1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


Programme:
  1. Unité 3: Persoonlijk voornaamwoord


Slide 2 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel






Wat is een persoonlijk voornaamwoord?



Slide 3 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel






Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of object, zonder deze bij naam te noemen.

Voorbeeld: 
Jacqueline zingt. 
Elle chante.

Slide 4 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel





Ander voorbeeld:
Jacqueline zingt het liedje voor haar broer.

Ontleden:
Jacqueline chante la chanson pour son frère.

Deze drie zinsdelen kunnen we straks ALLEMAAL gaan vervangen door persoonlijke voornaamwoorden.
onderwerp                            lijd. vwp.              meew. vwp.

Slide 5 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel






Vormen van het persoonlijk voornaamwoord, afhankelijk van de functie in de zin:
Onderwerp

Lijd. vwp.

Meew. vwp.

me
te
le/la/l'
nous
vous
les
me
te
lui
nous
vous
leur
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Slide 6 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel





Jacqueline chante la chanson pour son frère.
onderwerp                     lijd. vwp.          meew. vwp.
We kunnen al deze zinsdelen dus vervangen door persoonlijke voornaamwoorden. De zin wordt dan:

Elle la chante pour son frère.                              Elle lui chante la chanson.
Zij zingt het voor haar broer.                              Zij zingt het liedje voor hem.
Vervang onderwerplijd. vwp.:
Vervang onderwerp +  meew. vwp.:

Slide 7 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel






Onderwerp
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Voorbeelden:

Moi et mon frère chantons.
Nous chantons.
- Wij zingen.

Mes parents chantent.
Ils chantent.
- Zij zingen.
 

Slide 8 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel





Lijdend voorwerp
me
te
le/la/l'
nous
vous
les

Voorbeelden:
Jelle cherche son livre.
Jelle le cherche.
- Jelle zoekt het.

Teun cherche ses parents.
Teun les cherche.
- Teun zoekt ze.


 

Slide 9 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel





Meewerkend voorwerp
me
te
lui
nous
vous
leur
Tip bij ontleden: 
Het meewerkend voorwerp wordt in het Frans vaak ingeleid door à/pour/de.


 
Voorbeelden:
Un fan donne des fleurs à ce chanteur.
Un fan lui donne des fleurs.
- Een fan geeft hem bloemen.

Tim donne un cadeau à ses parents.
Tim leur donne un cadeau.
- Tim geeft ze een cadeau.

Slide 10 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel





Hoe weet je nou welke vorm je moet gebruiken?
Onderwerp

Lijd. vwp.

Meew. vwp.

me
te
le/la/l'
nous
vous
les
me
te
lui
nous
vous
leur
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Stappenplan!

1. Ontleed de zin
Onderwerp, lijd.vwp. of meew.vwp?
2. Naar welk woord wordt er verwezen?
Mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud of meervoud?
3. Zet het persoonlijk voornaamwoord in dezelfde vorm.


Slide 11 - Slide





Vervang het onderstreepte zinsdeel door een persoonlijk voornaamwoord.
Où est ma caméra ?   - _____ n'est pas ici.

Slide 12 - Open question





Vervang het onderstreepte zinsdeel door een persoonlijk voornaamwoord.
Tu prends la voiture ?   - Oui, je _____ prends.

Slide 13 - Open question





Vervang het onderstreepte zinsdeel door een persoonlijk voornaamwoord.
Elle écrit une lettre à ses parents. Elle ____ écrit une lettre.

Slide 14 - Open question

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel








Waar plaatsen we het persoonlijk voornaamwoord in de zin?
Als het persoonlijk voornaamwoord een lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervangt, komt het vóór de persoonsvorm te staan
Je chante la chanson.
Je la chante.
- Ik zing het.

Elle donne un cadeau à sa soeur.
Elle lui donne un cadeau.
- Zij geeft haar een cadeau.
UITZONDERING:
Als er ook een infinitief (heel werkwoord) staat, komt het persoonlijk voornaamwoord vóór de infinitief:
Je veux chanter la chanson.
Je veux la chanter.

Slide 15 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel

Een persoonlijk voornaamwoord kan ook nadruk krijgen. In dat geval heeft het deze vormen:
moi
toi
lui/elle
nous
vous
eux/elles






Slide 16 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel








Wanneer gebruik je deze persoonlijke voornaamwoorden met nadruk?

  • Na c'est/ce sont
Qui est là? C'est moi!  (- Wie is daar? IK ben het!)
  • Om iets te benadrukken
Elle, elle chante en français. (- ZIJ zingt in het Frans.)
  • Na een voorzetsel (avec, chez, sans, pour, contre, à ...)
Je veux chanter avec toi. (- Ik wil met JOU zingen.)

Slide 17 - Slide





Vervang het woord tussen haakjes door een persoonlijk voornaamwoord.
C'est (jij) qui doit faire ses devoirs.

Slide 18 - Open question





Vervang het onderstreepte zinsdeel door een persoonlijk voornaamwoord. 
Chez mes amis, je me sens confortable.

Slide 19 - Open question

Hoe goed snap jij het persoonlijk voornaamwoord nu?
Super bien!
Bien
Ça va
Un peu
Pas du tout!

Slide 20 - Poll

Qui veut une glace?
_________________ !
A
il
B
je
C
moi
D
les

Slide 21 - Quiz

tu as parlé aux enfants?
Oui, j'ai parlé à ___________

Slide 22 - Open question

Et maintenant...
Y en EN zijn onpersoonlijke voornaamwoorden.
Ze vervangen plaatsen en dingen

- EN vervangt de + zelfstandig naamwoord

- Y vervangt alle andere voorzetsels + zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Slide

Le pronom y
alle voorzetsels behalve de
(bijv.: à, dans, sur)
On va à la plage en voiture.
On y va en voiture.

Pense aux lumières !
Oui, je vais y penser.
  • Vervangt meestal een plaats
    à la plage, au cinéma
    dans le restaurant, en France
    sur la table

Slide 24 - Slide

Y/en: betekenis
Y en en zijn geen echte persoonlijke voornaamwoorden, maar adverbes pronominaux (‘voornaamwoordelijke bijwoorden’). 
Ze betekenen: 
en= er, ervan, erover, 
y= erin, erop, erbij, erheen, ernaartoe etc. 
De plaats in de zin van beide woorden is hetzelfde als die van het COD/COI: voor de persoonsvorm of voor de infinitief!

Slide 25 - Slide

Exemples:
Elle parle de l'école.
-> Elle en parle. 
-> Elle n'en parle pas.

Il reste dans sa chambre.
-> Il y reste.
-> Il n'y reste pas

Slide 26 - Slide

Heel werkwoord
Als er een heel werkwoord in de zin staat, dan komen Y en EN daarvoor!
-> Elle veut en parler
-> Il veut y rester.

Slide 27 - Slide

Wat is het juiste antwoord?
Je parle de ma voiture.
A
J'y parle.
B
J'en parle.
C
Je y parle.
D
Je en parle.

Slide 28 - Quiz

Wat is het juiste antwoord?
Nous travaillons à la maison.
A
Nous en travaillons.
B
Nous travaillons en.
C
Nous y travaillons
D
Nous travaillons en.

Slide 29 - Quiz

Wat is het juiste antwoord?
Ils sont allés au Maroc.
A
Ils y sont allés.
B
Ils sont y allés.
C
Ils en sont allés.
D
Ils sont en allés.

Slide 30 - Quiz

Wat is het juiste antwoord?
Tu veux retourner au Japon?
A
J'y veux retourner.
B
Je veux y retourner.
C
J'en veux retourner.
D
Je veux en retourner.

Slide 31 - Quiz

remplace le complément par en ou y:
Mes frères vont souvent à la bibliothèque.

Slide 32 - Open question

Il est content de son travail?
(denk aan hoofdletter en punt)

Slide 33 - Open question

Nous avons parlé de la crise.

Slide 34 - Open question

Tu penses encore souvent à ton copain?

Slide 35 - Open question

Vertaal.
Ik denk eraan.
Ik heb eraan gedacht.
Wij hebben erover gepraat.
Zij zijn er gisteren nog geweest.
Wij hebben er niets aan gedaan.

Slide 36 - Slide

Réponses.
J'y pense.
J'y ai pensé.
Nous en avons parlé.
Ils y ont été encore hier.
Nous n'y avons rien fait

Slide 37 - Slide




Devoirs: 

Ex.  24 (A/C)

Slide 38 - Slide