This lesson contains 105 slides, with interactive quizzes, text slides and 17 videos.
Items in this lesson
Periode 2
Geld verdienen
Slide 1 - Slide
2.2 Hoe kom je aan geld?
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Hoe kom je aan geld?
Slide 5 - Slide
Inkomstenbronnen
PRIMAIRE INKOMENS
Arbeid loon of salaris als je werkt in loondienst
winst als je werkt als ondernemer
Bezit rente, pacht of huur
Slide 6 - Slide
Inkomstenbronnen
SECUNDAIRE INKOMENS
Overdrachtsinkomen zonder tegenprestatie
bv. zakgeld of toeslagen
Inkomen in natura niet in geld maar in producten
bv. auto, telefoon, laptop van de zaak
Slide 7 - Slide
Praktische opdrachten
in totaal 4 praktische opdrachten in periode 2
alleen of samen?
beoordeling G - V - T - O
Te laat ingeleverd? Maximaal Twijfel
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Huiswerk bespreken
Slide 10 - Slide
Waarom inkomensverschillen?
Slide 11 - Slide
Inkomensverschillen
de hoogte van je opleiding
je ervaring met het werk
de mate van verantwoordelijkheid
je leeftijd
de zwaarte van het werk
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Huiswerk bespreken
Slide 14 - Slide
Wat heb je geleerd?
Slide 15 - Slide
Kinderbijslag is primair inkomen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
Loon is inkomen uit bezit.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quiz
Een auto van de zaak is een voorbeeld van secundair inkomen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quiz
Pepijn heeft recht op huurtoeslag. Hij krijgt ........
A
inkomen uit arbeid
B
een overdrachtsinkomen
C
inkomen uit bezit
Slide 19 - Quiz
Dennis heeft geld op de bank staan. Hij krijgt ieder jaar rente. Hij krijgt ........
A
inkomen uit arbeid
B
een overdrachtsinkomen
C
inkomen uit bezit
Slide 20 - Quiz
Sam heeft deze maand € 4.000 winst gemaakt met haar eigen bedrijf. Zij krijgt ........
A
inkomen uit arbeid
B
een overdrachtsinkomen
C
inkomen uit bezit
Slide 21 - Quiz
Een auto van de zaak is een voorbeeld van inkomen in natura.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 22 - Quiz
2.3 De producent
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Mind map
"AlbertHeijn is opzoek naar 10 nieuwe vakkenvullers." Om welke kant van de 'Arbeidsmarkt' gaat het hier?
Welkom! Ga je in LessonUp en maak gelijk de start vraag!
A
Vraag
B
Aanbod
C
Zowel Vraag als Aanbod
D
Dit heeft niks met vraag en aanbod te maken.
Slide 25 - Quiz
Een ondernemende indiaan start een kano-bedrijf. Hij produceert en verkoopt authentieke houten kano's. Je krijgt 2 minuten de tijd om 5 dingen te noteren die hij nodig heeft (dat mag een product zijn, maar dat hoeft niet).
Slide 26 - Open question
Slide 27 - Slide
Productiefactoren
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
Kapitaal:
alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je langere tijd bij de productie gebruikt, zoals machines, gebouwen en voertuigen.
Arbeid:
de lichamelijke en geestelijke inspanningen die de mensen bij de productie leveren
Natuur:
Alles wat de natuur levert. Bijvoorbeeld de grond zelf, grondstoffen, aardolie en aardgas
Ondernemerschap:
de activiteiten van de ondernemer, die het productieproces organiseert en leidt.
Slide 28 - Slide
We gaan nu een filmpje kijken.
Na het filmpje krijg je de volgende vraag:
Welke beloning hoort bij welke productiefactor?
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Video
Welke beloning hoort bij welke productiefactor?
Slide 31 - Open question
Vergoeding voor de productiefactoren
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
huur, rente
loon
pacht
winst
Slide 32 - Slide
de bedrijfskolom
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Video
Wat heb je geleerd?
Slide 35 - Slide
Welke beloning hoort bij welke productiefactor?
Sleep de beloningen naar de juiste plek.
ondernemersschap
natuur
arbeid
kapitaal
salaris
rente
pacht
huur
winst
Slide 36 - Drag question
Welke productiefactor? 120 stoelen en 25 tafels
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap
Slide 37 - Quiz
Welke productiefactor? Besluiten om een 2e restaurant te openen
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap
Slide 38 - Quiz
Welke productiefactor? 25 mensen in de bediening
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap
Slide 39 - Quiz
Productiefactoren en de beloning
Om te produceren heb je productiefactoren nodig.
Iedere productiefactor heeft zijn eigen beloning.
Combineer de productiefactoren met de beloningen.
Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Huur
Pacht
Winst
Rente
Slide 40 - Drag question
In een bedrijfskolom loopt de ....... van boven naar beneden
A
goederenstroom
B
geldstroom
Slide 41 - Quiz
Reclame maken
Slide 42 - Slide
Wat is geen productiefactor
A
Kapitaal
B
Ondernemerschap
C
Mentaal
D
Arbeid
Slide 43 - Quiz
Wat is de bedrijfskolom?
A
Een soort organisatiestructuur van een onderneming.
B
Alle bedrijven die meewerken aan een product.
C
Een kolom in een kantoorgebouw.
D
Een grafische weergave van bedrijfsprocessen.
Slide 44 - Quiz
In een bedrijfskolom loopt de ....... van boven naar beneden
A
goederenstroom
B
geldstroom
Slide 45 - Quiz
Stelling: De consument behoort tot de bedrijfskolom
A
Juist
B
Onjuist
Slide 46 - Quiz
Wordt jij wel is beïnvloed door reclame?
A
Ja
B
Nee
Slide 47 - Quiz
Slide 48 - Video
Video kijken
Slide 49 - Slide
Verschillende soorten reclame:
ideële reclame
commerciële reclame
merkreclame
informatieve reclame
sluikreclame
Slide 50 - Slide
Ideële reclame
Heeft als doel de mentaliteit en het gedrag van mensen te veranderen. Ideële reclame gaat vaak over maatschappelijke problemen.
Slide 51 - Slide
Commerciële reclame
Bedoeld om te verleiden tot een aankoop.
Dit kan zijn: - een informatieve reclame (info over het product); - een merkreclame (vergroten naamsbekendheid).
Slide 52 - Slide
merkreclame
Slide 53 - Slide
informatieve reclame
Slide 54 - Slide
Wat is het doel van reclame
A
Grappige filmpjes maken
B
Influencers geld betalen
C
Zorgen dat de consument wat koopt
D
Informeren
Slide 55 - Quiz
Wat voor reclame is dit?
A
Commerciële reclame
B
ideële reclame
C
Informatieve reclame
D
Dit is geen reclame
Slide 56 - Quiz
We gaan reclames kijken.
Jij beantwoord de vraag: Wie is de doelgroep?
Slide 57 - Slide
0
Slide 58 - Video
Bekijk de reclame. Voor wie is de reclame gericht?
A
Kinderen tussen 3- 8 jaar
B
Kinderen tussen 10-15 jaar
C
Ouders van kinderen tussen 3-8 jaar
D
Ouders van kinderen tussen 10 -15 jaar
Slide 59 - Quiz
0
Slide 60 - Video
Bekijk de reclame. Voor wie is de reclame gericht?
A
Kinderen 10-15 jaar
B
Jongeren tussen 18-30 jaar
C
Vrouwen tussen 30-50 jaar
D
Mannen tussen 50 -60 jaar
Slide 61 - Quiz
0
Slide 62 - Video
Voor wie is de reclame gemaakt?
A
Jongeren tussen 12-16 jaar
B
Jongeren tussen 16 - 24 jaar
C
Mensen tussen 25-35 jaar
D
Ouderen
Slide 63 - Quiz
Wat is reclame?
A
Reclame is het promoten van bedrijven.
B
Reclame is het publiceren van informatie.
C
Reclame is het vragen van aandacht voor een product of boodschap.
D
Reclame is het verkopen van producten.
Slide 64 - Quiz
Bekende reclame slogans
Lego - met Lego kun je alles maken
Kruidvat - Steeds verrassend, altijd voordelig
Hema - Echt Hema
Mediamarkt - ik ben toch niet gek?
Ikea - elke dag anders
Jumbo - hallo Jumbo
Hornbach - er is altijd iets te doen
Red Bull geeft je vleugels
Ben - ik ben Ben
Bounty - een stukje paradijs op aarde
McDonalds - I'm loving it
OPDRACHT
met z'n 2-en
Welke 3 slogans vind je goed en waarom?
timer
7:00
Slide 65 - Slide
Slide 66 - Video
Aan de slag met learnbeat - 2.4 verder maken (klaar? > 2.5)
Slide 67 - Slide
Hoe maak je winst?
Slide 68 - Slide
Slide 69 - Video
Opdracht.
Een kledingzaak verkoopt 230 T-shirts voor € 25 per stuk.
De inkoopkosten per T-shirt zijn € 9.
De winkel betaalt € 400 aan huur en € 280 aan salarissen
Bereken - de omzet
- de brutowinst
- de nettowinst
Slide 70 - Slide
Opdracht.
Een kledingzaak verkoopt 230 T-shirts voor € 25 per stuk.
De inkoopkosten per T-shirt zijn € 9.
De winkel betaalt € 400 aan huur en € 280 aan salarissen