Samengestelde zinnen

Herhaling grammatica V3
Samengestelde zinnen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling grammatica V3
Samengestelde zinnen

Slide 1 - Slide

Beantwoord: Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm (pv)?

Slide 2 - Open question

Herhaling: Persoonsvorm
Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm (pv)?
- Getalproef
- Vraagproef
- Tijdproef (handigste!)


Slide 3 - Slide

DUS:
Ik zal morgen op visite bij oma gaan.
Getalproef: Wij zullen morgen op visitie...
Vraagproef: Zal ik morgen op visite gaan bij oma?
Tijdproef: Ik zou morgen op visite bij oma gaan.


Slide 4 - Slide

Samengestelde zinnen
Enkelvoudige zinnen: Zinnen met één pv
  1. Ik zal morgen op visite bij oma gaan.
Samengestelde zinnen: Zinnen met twee of meer pv's
  1. Ik zal morgen op visite bij oma gaan, zodat ik haar weer gezien heb, voordat ik op vakantie ga.

Let op: Komma's en signaalwoorden!

Slide 5 - Slide

Soorten zinnen: Hoofdzinnen
Hoofdzinnen: Zinnen die 'los' kunnen voorkomen
Pv staat op eerste of de tweede plek
Belangrijk: Er kan niks tussen de pv en het onderwerp staan.

De hond verstopte al zijn botten. (correct)
De hond niet verstopte al zijn botten. (incorrect)
    

Slide 6 - Slide

Soorten zinnen: Bijzinnen
Bijzinnen: Zinnen die niet 'los' kunnen voorkomen.
  • De pv staat meestal achteraan.
  • Tussen pv en ond kunnen wél zinsdelen staan.

De hond verstopte al zijn botten (hoofdzin), omdat hij (ond) ze nog niet wilde (pv) opeten (bijzin).

Slide 7 - Slide

Soorten samengestelde zinnen
Twee soorten samengestelde zinnen: nevenschikkend en onderschikkend 
  • Nevenschikkend: twee of meer hoofdzinnen (neven --> naast elkaar)
  • Het (ond) is (pv) al laat en daarom kom (pv) ik (ond) niet meer.
(hoofdzin 1)                               (hoofdzin 2)



Slide 8 - Slide

Soorten samengestelde zinnen
  • Onderschikkend: Een hoofdzin met één of meer bijzinnen.

Omdat zij (ond) last van suikerziekte heeft (pv), eet (pv) Suzie (ond) geen koekjes.
(Bijzin)                                                                                       (Hoofdzin)

Slide 9 - Slide

Welke zinsbouw?
Jan heeft goed geleerd, waardoor hij een goed cijfer zal behalen.
A
Hoofdzin + Hoofdzin
B
Bijzin + Hoofdzin
C
Hoofdzin + Bijzin
D
Bijzin + Bijzin

Slide 10 - Quiz

Welke zinsbouw?
Toen ik naar huis ging, regende het ontzettend hard, waardoor ik nat werd.
A
Hoofdzin + hoofdzin + Hoofdzin
B
Hoofdzin + Hoofdzin + Bijzin
C
Bijzin + Hoofdzin + Bijzin
D
Bijzin + Bijzin + Hoofdzin

Slide 11 - Quiz

2 HZ's of HZ & BZ?
Als je zoveel taart blijft eten, word je vanzelf wel misselijk.
A
2 HZ's
B
HZ & BZ

Slide 12 - Quiz

Herkennen: Twee extra tips
1. Bijzinnen kan je meestal vervangen door één woordje
De jongen die al jaren verliefd op jou is, heeft voor Valentijn een kaart gestuurd.
Hij heeft voor Valentijn een kaart gestuurd.
2. Maak een vraagzin: De hoofdzin komt dan naar voren!
Gisteren heb ik jou gezien, toen jij boodschappen deed.
Heb ik jou gisteren gezien toen jij boodschappen deed?

Slide 13 - Slide

Hoe ontleed je samengestelde zinnen?
1. Deel eerst je samengestelde zin op in enkelvoudige zinnen (DUS 1 PV!)
2. Zoek elke pv!
3. Stel het gezegde vast: werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng)
4. Ontleed de zin verder zoals je geleerd hebt

Slide 14 - Slide

Werkwoorden benoemen
Zelfstandige werkwoorden (zww): Werkwoord geeft de handeling weer in de zin.

Na een lange dag gaat de agent naar huis.
In Italië at ik elke dag pizza.

Slide 15 - Slide

Hulpwerkwoorden
Hulpwerkwoorden (hww): Geeft een extra betekenis aan het zelfstandig werkwoord. Vaak tijd of mening.

Tijd: Ik heb gisteren gevoetbald. vs. Ik voetbal nu. 
Mening: Hij zou zich eens wat fatsoenlijker moeten gedragen! vs. Hij gedraagt zich fatsoenlijk. 

Slide 16 - Slide

Koppelwerkwoord
Koppelwerkwoord (kww): Koppelt onderwerp aan eigenschap.
Hij is lief.
Dat dunkt me correct.
Die docent blijft een rare vogel.
Bekend lijstje? Zijn, worden, schijnen, lijken, blijken, dunken, blijft, heten, voorkomen
Let op: De koppelwerkwoorden zijn niet altijd kww. 

Slide 17 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde (wg): alle werkwoorden in een enkelvoudige zin. 
Let op: te + ww en aan het + ww en verplichte wederkerende voornaamwoorden (me, zich, etc)
Dus: Samengestelde zinnen hebben meerdere wg's!
's Avonds heb ik mijn hele kamer gepoetst, waardoor ik uitgeput in bed lag. 

Slide 18 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde (ng): werkwoorden + eigenschap
Is er een (vorm van) een koppelwerkwoord aanwezig?
Controleer: is er geen ander betekenisvol werkwoord aanwezig?
Johan is profvoetballer. --> is (kww) + profvoetballer 
Let op: Johan is profvoetballer geworden. --> geworden = kww!
Maar ng = is [profvoetballer] geworden.
Valkuil: Jan is in Spanje. vs. Jan is jarig.

Slide 19 - Slide

Welke werkwoordsoort?
Vorig jaar was ik de hele zomer ziek.
A
was = zww
B
was = kww
C
was = hww

Slide 20 - Quiz

Welke werkwoordsoort?
Jij bent altijd een vervelend mannetje gebleven.
A
bent = zww
B
bent = kww
C
bent = hww

Slide 21 - Quiz

Wat is het wg in deze zin: ''Els schijnt vroeger een aardige vrouw te zijn geweest.''

Slide 22 - Open question

Wat is het ng in de volgende zin?
''Mario Kart zal altijd een populair spel blijven.''

Slide 23 - Open question