PvdA 8 en 9

1 / 23
next
Slide 1: Slide
OnderwijswetenschappenWOStudiejaar 2,3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat wordt verstaan onder de term "adolescentie"?
A
De periode van vroegste jeugd tot jongvolwassenheid.
B
De overgangsperiode tussen kindertijd en volwassenheid.
C
De tijd waarin iemand volledig volwassen is.
D
De periode waarin iemand emotioneel onafhankelijk wordt.

Slide 2 - Quiz

Welke factor wordt vaak gezien als belangrijk voor een gezonde identiteitsontwikkeling?
A
Sociale steun van leeftijdsgenoten en ouders.
B
Alleen goede schoolprestaties.
C
Het vermijden van conflicten met ouders.
D
Het zelfstandig oplossen van problemen zonder hulp.

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat is het verschil tussen de baseline zelf en het barometer zelf?
A
De baseline zelf verandert snel, terwijl het barometer zelf stabiel is.
B
De baseline zelf is stabiel, terwijl het barometer zelf fluctueert.
C
Het barometer zelf verwijst naar zelfconcept, terwijl de baseline zelf verwijst naar zelfwaardering.
D
Er is geen verschil; beide zijn synoniemen.

Slide 11 - Quiz

Welke opvoedstijl is volgens de samenvatting het meest bevorderlijk voor zelfwaardering?
A
Autoritaire opvoedstijl
B
Permissieve opvoedstijl
C
Autoritatieve opvoedstijl
D
Verwaarlozende opvoedstijl

Slide 12 - Quiz

1
2
3
4
5
6
7
8
9
Conformistische stadium
Zelfbeschermende stadium
Impulsieve stadium
Presociale en symbiotische stadium
Zelfbewuste stadium

Verantwoordelijke stadium
Individualistische stadium

Geïntegreerde stadium
Autonome stadium

Slide 13 - Drag question

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat is volgens de ZDT een kenmerk van volledig geïnternaliseerde motivatie?
A
Het uitvoeren van gedrag omdat anderen dat belangrijk vinden.
B
Het uitvoeren van gedrag vanwege externe beloningen.
C
Het uitvoeren van gedrag vanwege druk vanuit jezelf.
D
Het volledig vrijwillig uitvoeren van gedrag omdat het geïntegreerd is in je waarden.

Slide 21 - Quiz

Hoe wordt de relatie tussen onafhankelijkheid en ouder-kindrelaties beschreven in de samenvatting?
A
Toenemende onafhankelijkheid zet de ouder-kindrelatie altijd onder druk.
B
Toenemende onafhankelijkheid hoeft niet negatief te zijn voor de ouder-kindrelatie.
C
Onafhankelijkheid en verbondenheid kunnen niet samen bestaan.
D
Onafhankelijkheid leidt altijd tot rebellie bij adolescenten.

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide