2VH weektaak 51, Grammatica H5 deel 2

deel 2 van weektaak 51
We gaan verder met taalkundig ontleden en het hebben over werkwoorden en werkwoordsvormen. Een werkwoord zegt iets over wat je doet. Het vertelt wat er gebeurt. Je kunt werkwoorden vervoegen, zodat er verschillende vormen van het werkwoord ontstaan. Aan een werkwoord kun je ook zien in welke tijd de zin staat.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

deel 2 van weektaak 51
We gaan verder met taalkundig ontleden en het hebben over werkwoorden en werkwoordsvormen. Een werkwoord zegt iets over wat je doet. Het vertelt wat er gebeurt. Je kunt werkwoorden vervoegen, zodat er verschillende vormen van het werkwoord ontstaan. Aan een werkwoord kun je ook zien in welke tijd de zin staat.

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling
Nederlands
werkwoordspelling

werkwoordsvorm benoemen


Slide 2 - Slide

soorten werkwoorden
Er zijn drie soorten werkwoorden:
  1. zelfstandige werkwoorden
  2. hulpwerkwoorden
  3. koppelwerkwoorden (deze behandelen we later)

Slide 3 - Slide

zelfstandige en hulpwerkwoorden
Zelfstandige werkwoorden kunnen in een zin op zichzelf staan, maar je kunt ze niet weglaten. 
Hulpwerkwoorden heb je nodig wanneer je de zin in een bepaalde vorm en tijd zet. Ze kunnen in een zin niet op zichzelf staan, dus ze hebben altijd een zelfstandig werkwoord nodig.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, is er maar één het zelfstandig werkwoord. De rest is hulpwerkwoord.

Slide 4 - Slide

hoe herken je werkwoordsvormen
Werkwoordsvormen geven aan over welke persoon het gaat (ik, jij, hij enzovoort) en ze geven de tijd van de zin aan.
We hebben ook nog andere werkwoordsvormen:
  • het hele werkwoord of infinitief   (bellen)
  • het voltooid deelwoord                    (gebeld)
  • het onvoltooid deelwoord              (bellend(e))

Slide 5 - Slide

de tijden van de werkwoordsvormen

  • onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)    ik bel
  • onvoltooid verleden tijd (ovt)                 ik belde
  • voltooid tegenwoordige tijd (vtt)          ik heb gebeld
  • voltooid verleden tijd (vvt)                       ik had gebeld

Slide 6 - Slide

nog meer tijden

  • onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)     ik zal bellen
  • onvoltooid verleden toekomende tijd  (ovtt)                 ik zou bellen
  • voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)  ik zal hebben gebeld           
  • voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)               ik zou hebben gebeld

Slide 7 - Slide

bedrijvende en lijdende vorm
Zinnen hebben twee vormen: de bedrijvende en de lijdende vorm. 
In de bedrijvende vorm doet het onderwerp iets in de zin; het onderwerp is bedrijvig
In de lijdende vorm ondergaat het onderwerp iets; het onderwerp lijdt

Slide 8 - Slide

De wijs
Werkwoordsvormen geven 'de wijs' aan, wat betekent dat er
  • een feit wordt gegeven (aantonende wijs) 
  • een gebod of bevel wordt gegeven (gebiedende wijs)
  • een wens wordt aangetoond (aanvoegende wijs)                      

Slide 9 - Slide

Theorie (werkwoordsvormen)
De werkwoordsvorm is pv (persoonsvorm) --> goed opletten met d's en t's!

pvtt (tegenwoordige tijd) enkelvoud: altijd +t  --> jij loopt --> dus ook: jij vindt
                                                                                                --> hij/zij/het/u loopt 
                                                                                                --> dus ook: hij/zij/het/u vindt
         behalve: 1. onderwerp = ik                           --> ik loop    --> dus ook: vind ik
                            2. onderwerp = jij + dit staat                                                                                                         achter de persoonsvorm          --> loop jij    --> dus ook: vind ik

Slide 10 - Slide

Theorie (werkwoordsvormen)
De werkwoordsvorm is pv (persoonsvorm) --> goed opletten met d's en t's!

Tip: Hoor je niet of een ww-vorm op een t eindigt 
                       [bij werkwoorden eindigend op een d: vinden, bieden, raden etc.]
        vervang de ww-vorm dan in het ww lopen
        Hoor je dan een t op het eind, dan schrijf je die ook!
                                        - Hij wordt morgen zestien en zij wordt morgen zeventien.
                                        - Hij loopt morgen zestien en zij loopt morgen zeventien.

Slide 11 - Slide

[Vinden] jij ook dat we te veel huiswerk krijgen?
A
vind
B
vindt

Slide 12 - Quiz

Dus: wat is de basisvraag voor een juiste werkwoordspelling?

Slide 13 - Open question