Naamvallen persoonlijke vnw

♥lich Willkommen!
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

♥lich Willkommen!

Slide 1 - Slide

Programma
  • Start
  • LOGO-uitzending kijken
  • Korte herhaling haben/ sein v.t 
  • Uitleg naamvallen
  • Oefening LessonUp
  • Oefening boek 

Slide 2 - Slide

Am Ende der Stunde:
  • Kan ik een Duitse nieuwsuitzending in steekwoorden samenvatten
  • Ik weet welke zinsdelen in de 1e, 3e en 4e naamval staan en kan deze toepassen.
  • Ik weet hoe ik de persoonlijke vnw in de 1e, 2e en 3e naamval zet.  

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

die Nachrichten

Slide 6 - Mind map

Weißt du noch?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
war
waren
waren
wart
war
warst

Slide 9 - Drag question

Ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hatten
hatten
hattet
hatte
hattest

Slide 10 - Drag question

Wo wart ihr?
Wir waren am Strand
Hattet ihr gutes Wetter?
Ja, es war warm.
Wo warst du?
Ich war in der Stadt.
Hatten Sie schon reserviert?
Meine Frau hatte einen Tisch reserviert.
Sie war hier gestern.
Aber wir hatten ihm geholfen.
Ich hatte Autopanne.
waren jullie
wij waren
hadden jullie
het was
was jij
ik was
had u
zij had
zij was
we hadden
ik had

Slide 11 - Drag question

Slide 12 - Slide

De regels

Slide 13 - Slide

Het stappenplan
 Staat er een voorzetsel in de zin?
3e --> mit, nach, bei, seit, von, aus, zu
4e --> Durch, ohne, für, um, bis, gegen.

Nee? Ga de zin ontleden.
1.  Wat is het gezegde (alle werkwoorden in de zin)? 
2. Zoek het onderwerp: wie/wat + gezegde? --> 1e naamval.
3. Zoek het lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp? --> 4e naamval
4. Zoek het meewerkend voorwerp: aan/voor + wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp --> 3e naamval

Slide 14 - Slide

Hoe vind je de zinsdelen?
Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
2. Alle werkwoorden in een zin.
3. wie/wat + gezegde?
4. wie/wat + gezegde + onderwerp?
5. aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 15 - Drag question

Koppel het zinsdeel aan de juiste naamval.
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )
1e
3e
4e

Slide 16 - Drag question

Slide 17 - Slide

Koppel de juiste vertaling van de voorzetsels met de vierde naamval aan elkaar
door
voor
zonder
om
tot
tegen
durch
für
ohne
um
bis
gegen

Slide 18 - Drag question

sleep de voorzetsels naar de juiste naamval.
3e  naamval
4e naamval
aus

bei
mit
nach
seit
von
zu
durch
für
ohne
um
bis
gegen

Slide 19 - Drag question

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Het kunnen toepassen

Slide 22 - Slide

Kann ich (jou) morgen besuchen?

Slide 23 - Open question

Morgen gebe ich ('jullie')
einen
Blumenstrauß.

Slide 24 - Open question

Josef kauft (haar)
Blumen.

Slide 25 - Open question

Sehen Sie (hem)?

Slide 26 - Open question

Wir verstehen (jou) nicht.

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

Die Eltern schenkten (hem) Geld.

Slide 29 - Open question

Wir geben ('jou')
ein Kompliment

Slide 30 - Open question

Ich finde (haar) nett.

Slide 31 - Open question

Naamvallen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Huiswerk


E Grammatik opdrachten 22 t/m 25 (blz 26)

Slide 33 - Slide