Impro karakter les

Deze les
  • Oefenen met associëren
  • Oefenen met spelen vanuit een karakter
1 / 41
next
Slide 1: Slide
DramaMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Deze les
  • Oefenen met associëren
  • Oefenen met spelen vanuit een karakter

Slide 1 - Slide

Associëren
Associëren: verbinden, in verband brengen met.​
Bijv. ik denk bij ‘’pizza’’ aan “Italië” ​​    ​

Spontaan: uit zichzelf, vrijwillig, opwelling, recht uit het hart​.​
Weinig denktijd nodig. Voelt oprecht en geloofwaardig. ​
Durf hierbij fouten te maken. 

Slide 2 - Slide

Opwarming
Woesj  + Associatie driehoek

Slide 3 - Slide

Groepsverhaal
Iedereen mag 1 woord zeggen. 

(Op tempo, zeg het eerste dat in je op komt, en durf fouten te maken) 

Slide 4 - Slide

twee koppige presentator

Slide 5 - Slide

Tip: Vreemd is leuker
Dit is ook waar voor de karakters die je kiest te gaan spelen in een impro.  

ga tegenover je duo zitten in de ruimte (twee rijen)

Slide 6 - Slide

Bedenk vreemde karakters
B. A. T

Naam. Eigenschap. Beroep

Slide 7 - Slide

Bedenk vreemde karakters
K. I. L

Naam. Eigenschap. Beroep

Slide 8 - Slide

Bedenk vreemde karakters
R.P.O

Naam. Eigenschap. Beroep

Slide 9 - Slide

Bedenk vreemde karakters
S. R. V

Naam. Eigenschap. Beroep

Slide 10 - Slide

Bedenk vreemde karakters
O.G.W

Naam. Eigenschap. Beroep

Slide 11 - Slide

karakter
Breng de Wie in een scene tot leven door op zoek te gaan naar details.

Van praten, van lopen, van zitten, van stopwoordjes, van gedrag, van emotie.

Slide 12 - Slide

Bedenk drie willekeurige letters voor jezelf. Bijvoorbeeld: 

BOD

Slide 13 - Slide

Muziek aan? Loop door het lokaal. 

Muziek uit? Stop en groet de dichtstbijzijnde persoon op een bepaalde manier.

Slide 14 - Slide

Verzin voor elkaar wat de letters betekenen. Bijvoorbeeld:
Bert, (de) Onredelijke Docent



naam                            eigenschap                      beroep

Slide 15 - Slide

Dit personage ben je vanaf nu.

Tot het moment dat je hoort dat je er even uit mag stappen.

Slide 16 - Slide

Hoe loopt jouw personage?

Slide 17 - Slide

Hoe groet jouw personage?
Wat voor stem heb je? 
En zeg je deftig 'goeiemorgen' 
of stoer 'yo!' ?

Slide 18 - Slide

Maak 2 rijen tegenover elkaar (met stoel).

Slide 19 - Slide

Rolinterview
Rij 1 begint met interviewen, rij 2 blijft in personage. Rij 2 wordt geïnterviewd. Geef antwoord op de vragen die je krijgt in personage. Degene die het scherm kan zien, begint met interviewen.
Hierna wissel je van stoel. 
timer
2:00

Slide 20 - Slide

Beide rijen schuiven 1 persoon op naar links. 

Slide 21 - Slide

Sterfscène
 Aan het einde van de minuut moet één personage gestorven zijn. De reden van sterven moet liggen in het soort personage dat jullie spelen. 
timer
1:00

Slide 22 - Slide

Beide rijen schuiven 1 persoon op naar links. 

Slide 23 - Slide

Wat zou jouw personage moeten opbiechten?

Rij 1 tegenover rij 2
Persoon in rij 1 begint.

Slide 24 - Slide

Denk aan: 
Definiëren wie-wat-waar
Oplossen conflict!
Subacties inzetten: slijmen, dreigen, deal sluiten, argumenten geven, straffen, ontwijken, etc.
Scène verlaten (afronden) met een logische reden

Slide 25 - Slide

Laat je personage los.

Slide 26 - Slide

Het Interview
De interviewer heeft zogenaamd onderzoek gedaan naar de persoon die geïnterviewd wordt. 

Het karakter moet Ja zeggen,.... en,....(er nog iets bij verzinnen) en in karakter blijven. 

3x 2 duo's op toneel.  

Slide 27 - Slide

4 x een monoloog
Begin jou zin met het laatste woord van een ander. 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Schrijf elk een woord
Van de te spelen situatie

1. Karakter / 2 emotie / 3 werkwoord / 4 complicatie / 5 locatie

Slide 30 - Slide

Song tekst scene
Iedereen schrijft een zin uit een song tekst of titel van een bekend muziek nummer op. 

Slide 31 - Slide

Song tekst scene
3 spelers​​​
Doel: spontaan kunnen reageren op input van buitenaf​
Jullie starten een scene: jullie krijgen een locatie van het publiek​​ - (zelf: WIE (status) + Wat (er is iets te doen) )

Tijdens de scene trekken jullie af en toe een briefje: de zin die er op staat moet je meteen uitspreken (en afmaken).

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Situatie 1 'Roken'
A) Je bent gaan roken. Eigenlijk vind je het vies maar je beste vriend(in) doet het ook. Je staat net een pakje af te rekenen als je broer binnenkomt. 
B) Je bent de broer van A en wist niet dat hij/zij rookte. Je weet dat jullie ouders fel tegen roken zijn en dat A niet zijn/haar rijbewijs krijgt als ze het te weten komen. 

Slide 34 - Slide

Situatie 2 'Pesten'
A) Je wordt gepest door verschillende klasgenootjes. Je wordt
hier heel ongelukkig van. Je weet niet meer wat je hier mee aan moet dus je bespreekt dit met een van je vriend(inn)en.
B) Jij bent een vriend(in) van A, maar durft niet zo veel te doen. Je praat het
pestgedrag van jullie klasgenootjes eigenlijk een beetje goed, omdat je bang bent
dat jij ook gepest zal worden.

Slide 35 - Slide

Situatie 3 'Loverboys'. 
A) Je hebt een nieuw vriendje.
Hij is heel lief en koopt allemaal cadeautjes voor je.
Enige wat hij daar tot nu toe voor terug vraagt is dat je zijn naam in je nek hebt laten tatoeëren. Dat heb je gedaan. 
B) Je bent de ouder van A. Je komt net terug van een ouderavond, waar je een interessante lezing hebt gehad over loverboys. 

Slide 36 - Slide

Situatie 4. 'Vakantie' 
A) Je wil heel graag met je vader mee op vakantie en gaat er ook vanuit dat jullie straks weer drie weken naar een mooie bestemming gaan. Helaas wil de nieuwe vriendin van je vader niet dat je mee gaat op vakantie. 
B) Je bent de vader van A en wil geen ruzie met je vriendin. Het gaat eindelijk goed tussen jullie; dat wordt dus alleen op vakantie met haar én haar kind. 

Slide 37 - Slide

Bedenk je eigen situatie. 
- Situatie tussen 2/3 mensen (A, B, en eventueel C)
- De personages hebben een tegengesteld belang
- Is emotioneel beladen
- Je mag er een locatie bij schrijven

Slide 38 - Slide

Wat wordt er volgende week van je verwacht?
Je speelt een improvisatiescène met daarin een conflict dat opgelost moet worden (het beste één tussen jouw personage en die van de ander). Hierin moet de wie-wat-waar gedefiniëerd worden, het conflict opgelost d.m.v. het gebruik van subacties en de scène moet logisch worden afgerond.

Slide 39 - Slide

Wat krijg je voor je de scène begint?
Je krijgt van tevoren alleen te weten of je hoge of lage status speelt, wie jullie van elkaar zijn en waar jullie zijn. Dit moet je nog wel extra definiëren. De subacties (categorieën) blijven op het scherm staan.
Je wordt individueel beoordeeld.

Slide 40 - Slide

Oefenen + feedback

Slide 41 - Slide