Werk & Werkloosheid (2e) H3. Loonvorming

Werk & Werkloosheid
1. Werken of vrije tijd?
  • beroepsbevolking
  • p/a-ratio en participatiegraad
2. Moet de arbeidsparticipatie omhoog?
  • i/a-ratio en arbeidsparticipatie
3. Loonvorming
  • collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)
  • prijscompensatie en reële loonstijging
  • indexcijfer loonkosten per product
4. Werkloosheid
  • conjuncturele en structurele werkloosheid
1 / 41
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Werk & Werkloosheid
1. Werken of vrije tijd?
  • beroepsbevolking
  • p/a-ratio en participatiegraad
2. Moet de arbeidsparticipatie omhoog?
  • i/a-ratio en arbeidsparticipatie
3. Loonvorming
  • collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)
  • prijscompensatie en reële loonstijging
  • indexcijfer loonkosten per product
4. Werkloosheid
  • conjuncturele en structurele werkloosheid

Slide 1 - Slide

Week 20 (vanaf 12 mei) 
Hoofdstuk 3. Loonvorming
  • terugblik vorige les (pensioen en i/a-ratio)
  • quizje (i/a-ratio)
  • leerdoelen
  • instructie (arbeidsvoorwaarden en vakbond)
  • maakwerk: opdracht 3.1 t/m 3.6

Slide 2 - Slide

Terugblik (pensioen)
Op welke 3 manieren kun je pensioen opbouwen?
  • AOW (van de overheid)
  • bedrijfspensioen (van werkgevers en werknemers)
  • sparen / beleggen (zelf)

Hoe worden ze betaald?
  • AOW via het omslagstelsel (door de actieven)
  • bedrijfspensioen via het kapitaaldekkingsstelsel
  • sparen / beleggen door jezelf

Slide 3 - Slide

Terugblik


Een inactieve is iemand die niet werkt en een uitkering ontvangt. Een actieve is iemand die werkt en premie betaalt.

Bij het berekenen van de i/a-ratio wordt uitgegaan van actieven met een volledige baan (omrekenen naar arbeidsjaren) en inactieven met een volledige uitkering.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100

Slide 4 - Slide

34. De i/a-ratio in een land is gestegen van 69% tot 72%.
Hierdoor zullen de loonkosten stijgen en zal de internationale concurrentiepositie verslechteren.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

35. Een hogere arbeidsproductiviteit maakt het mogelijk een hogere i/a-ratio op te vangen.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

36. Door vergrijzing wordt de i/a-ratio steeds lager en dat levert problemen op voor de betaalbaarheid van het sociale zekerheidsstelsel.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

37. Bij verhoogde arbeidsparticipatie zal de i/a-ratio afnemen.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

38. Het probleem van een hoge i/a-ratio is dat werkenden een steeds lagere premie moeten betalen.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz


27. Hoeveel is de
I/A-ratio?
A
26%
B
39%
C
54%
D
62%

Slide 10 - Quiz

28. In een land is de i/a-ratio 65%. De werkgelegenheid bedraagt 7,5 miljoen arbeidsjaren.

Het aantal uitkeringsontvangers (in volledige uitkeringsjaren) is dan...
A
1,155 miljoen
B
8,667 miljoen
C
4,875 miljoen
D
5,450 miljoen

Slide 11 - Quiz

31. Het gemiddelde inkomen bedraagt € 35.000 per jaar.
De gemiddelde uitkering bedraagt € 20.000 per jaar.
Er zijn 10 miljoen werknemers en de i/a-ratio is 62%.

Hoeveel is het premiepercentage dan?
A
57,1 %
B
42,9 %
C
38,0 %
D
35,4 %

Slide 12 - Quiz

33. In welk geval zal de i/a-ratio stijgen?
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100
A
verhoging van de pensioenleeftijd
B
steeds meer moeders gaan werken
C
een verlenging van de maximale uitkeringsperiode van 2 naar 3 jaar
D
subsidies voor het aannemen van mensen met een beperking

Slide 13 - Quiz

Leerdoelen H3. Loonvorming
  • Ik kan de begrippen op pagina 28 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan voor- en nadelen noemen van een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) ten opzichte van een individuele arbeidsovereenkomst voor de werkgevers en werknemers.
  • Ik kan arbeidsvoorwaarden onderscheiden naar primaire en secundaire voorwaarden.
  • Ik kan het belang van de organisatiegraad van werknemers uitleggen.
  • Ik kan het meeliftersgedrag van niet-vakbondsleden uitleggen.
  • Ik kan uitleggen dat zelfbinding belangrijk is bij onderhandelingen.












































Slide 14 - Slide

Arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is een abstracte markt van vraag (werkgelegenheid) en aanbod (beroepsbevolking).

Slide 15 - Slide

Arbeidsmarkt
Werkgelegenheid
  • het aantal banen in een land":
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  3. vacatures

Beroepsbevolking
  • personen tussen 15 en 75 jaar die willen en kunnen werken: zij bieden arbeid aan op de arbeidsmarkt, en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  3. geregistreerde werklozen

Slide 16 - Slide

Vraag en aanbod

Slide 17 - Slide

Arbeidsovereenkomst
Stel jullie hebben een sollicitatiegesprek.  Wat zijn belangrijke voorwaarden in je arbeidsovereenkomst?  Bedenk dit eerst zelfstandig, daarna samen...

Arbeidsvoorwaarden (primair en secondair):
  • loon (primair)
  • normale arbeidstijd (primair)
  • pensioen
  • reiskostenvergoeding
  • vakantie / kinderopvang regeling
  • scholingsfaciliteiten
  • auto / telefoon van de zaak

Slide 18 - Slide

Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO)
Toch onderhandel je meestal niet over de arbeidsvoorwaarden in een sollicitatiegesprek, waarom niet?
  • bonden van werkgevers (werkgeversbonden) en werknemers (vakbonden) onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden in een Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO)
  • een CAO is een arbeidsovereenkomst voor elke werknemer in een bepaalde branche

Slide 19 - Slide

Onderhandelen
Wat willen werknemersbonden (vakbonden)?
  • zo groot mogelijke loonstijging
  • kan nadelig zijn voor het aantal banen
  • de koopkracht moet behouden blijven
  • looneisen hoger wanneer het goed gaat met de economie en de werkloosheid daalt

Wat willen werkgeversbonden?
  • zo klein mogelijke loonstijging
  • mag niet (teveel) ten koste gaan van de loonkosten per product

Slide 20 - Slide

Organisatiegraad
De organisatiegraad is het percentage werknemers dat is aangesloten bij een werknemersbond (vakbond). 

Slide 21 - Slide

Meeliften met de CAO
Organisatiegraad van werknemers is ongeveer 20%. Zou jij lid worden van een vakbond?
  • de CAO geldt voor alle werknemers in de sector (algemeen verbindend verklaard), ook voor werknemers die geen lid zijn
  • baten van de vakbond gaan naar alle werknemers van de branche, terwijl kosten alleen voor de vakbondsleden zijn (meeliftgedrag)
  • als niemand lid wordt, is er geen onderhandelaar voor de werknemers!

Slide 22 - Slide

Meeliften
Stel: lidmaatschap vakbond kost € 15 en de voorzitter vakbond zegt dat lonen € 50 hoger liggen door onderhandelingen door de vakbond.

Zou jij lid worden van een vakbond?
  • dominante strategie is geen lid worden
  • als niemand lid wordt, heeft de vakbond geen onderhandelingsmacht
  • mogelijke oplossing: collectieve dwang

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Maakwerk deze week

  • wat: opdracht 3.1 t/m 3.6
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 3.7 t/m 3.9

Slide 25 - Slide

Werk & Werkloosheid
1. Werken of vrije tijd?
  • beroepsbevolking
  • p/a-ratio en participatiegraad
2. Moet de arbeidsparticipatie omhoog?
  • i/a-ratio en arbeidsparticipatie
3. Loonvorming
  • collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)
  • prijscompensatie en reële loonstijging
  • indexcijfer loonkosten per product
4. Werkloosheid
  • conjuncturele en structurele werkloosheid

Slide 26 - Slide

Week 20 (vanaf 12 mei) 
Hoofdstuk 3. Loonvorming
  • terugblik vorige les (arbeidsvoorwaarden en vakbonden)
  • leerdoelen
  • instructie (prijscompensatie, lonen & winsten en beloningsverschillen)
  • klassikaal: opdracht 3.7 t/m 3.10
  • maakwerk: opdracht 3.11 t/m 3.16

Slide 27 - Slide

Terugblik (CAO)
Toch onderhandel je meestal niet over de arbeidsvoorwaarden in een sollicitatiegesprek, waarom niet?
  • bonden van werkgevers (werkgeversbonden) en werknemers (vakbonden) onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden in een Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO)
  • een CAO is een arbeidsovereenkomst voor elke werknemer in een bepaalde branche

Slide 28 - Slide

Terugblik
Wat willen werknemersbonden (vakbonden)?
  • zo groot mogelijke loonstijging
  • kan nadelig zijn voor het aantal banen
  • de koopkracht moet behouden blijven
  • looneisen hoger wanneer het goed gaat met de economie en de werkloosheid daalt

Wat willen werkgeversbonden?
  • zo klein mogelijke loonstijging
  • mag niet (teveel) ten koste gaan van de loonkosten per product

Slide 29 - Slide

Leerdoelen H3. Loonvorming
  • Ik kan koopkrachtberekeningen maken.
  • Ik kan algemene loonstijging, prijscompensatie en incidentele loonstijging onderscheiden.
  • Ik kan aangeven wat de betekenis is van de loonruimte.
  • Ik kan de invloed analyseren van een loonstijging op de verhouding tussen loon en winst.
  • Ik kan veranderingen in de arbeidsproductiviteit noemen en verklaren.
  • Ik kan veranderingen in de loonkosten per product verklaren en berekenen.
  • Ik kan analyseren wanneer een berovingsprobleem ontstaat en er oplossingen voor geven.












































Slide 30 - Slide

Inflatie
  • Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil
  • een huishouden kan met hetzelfde inkomen minder kopen wanneer de prijzen van producten stijgen
  • dit noemen we koopkracht: hoeveel kan ik kopen met mijn inkomen?




Slide 31 - Slide

Nominale en reële loonstijging
  • Je koopkracht geeft aan hoeveel producten je met jouw inkomen kan kopen.
  • De nominale loonstijging is het percentage waarmee je loon stijgt.
  • De koopkracht van deze loonstijging wordt de reële loonstijging genoemd.






  • Formule: reële loonstijging % (koopkracht) = nominale loonstijging % - inflatie %



Slide 32 - Slide

CAO onderhandelingen
  • Werknemers willen minimaal koopkracht behouden en kijken daarom vooral naar de inflatie.
  • Loonstijging die in procenten gelijk is aan de inflatie heet prijscompensatie.
  • Als een werknemer bovenop de prijscompensatie nog een algemene loonstijging krijgt, zal koopkracht stijgen!
  • Een incidentele loonstijging is een loonstijging vanwege promotie, overwerk of stijging aantal dienstjaren.
  • Werkgevers zien loon als kosten en kijken daarom vooral naar de loonkosten per product.  De loonkosten per product zullen niet stijgen als de loonstijging betaald kan worden uit de stijging van de arbeidsproductiviteit

Slide 33 - Slide

Opdracht 3.7, 3.8 en 3.9

3.7a. Hoeveel procent bedraagt de volledige prijscompensatie?
  • de prijscompensatie is gelijk aan de inflatie van 1,5%
3.7b. Bereken de reële loonstijging in procenten.
  • reële loonstijging = nominale loonstijging (CAO) - inflatie = 3,8% - 1,5% = 2,3%
3.7c. Neem de koopkracht van de lonen toe of af of blijft hij gelijk.
  • de koopkracht neemt toe want de nominale lonen stijgen in procenten meer dan de prijzen
3.8 Hoe hoog is de reële loonstijging als de loonstijging 2% is bij een inflatie van 2%.
  • 0% want 2 - 2 = 0, de koopkracht van het loon blijft gelijk
3.9 Bereken hoeveel procent van zijn loonstijging onder de incidentele loonstijging valt.
  • loonstijging Ibrahim = (€ 15 - € 14) / € 14 x 100% = 7,1%
  • CAO-loonstijging is 3%, dus de incidentele loonstijging is 4,1%
timer
5:00

Slide 34 - Slide

Loonkosten per product

De werkgevers zien loon als kosten en kijken daarom vooral naar de loonkosten per product.

De loonkosten per product zullen niet stijgen als de loonstijging betaald kan worden uit de stijging van de arbeidsproductiviteit

Slide 35 - Slide

Loonkosten per product
Als de arbeidsproductiviteit en de totale loonkosten veranderen, hoeveel procent veranderen de loonkosten per product dan?

Procentuele verandering: omzetten naar indexcijfers!



Voorbeeld: De loonkosten per werknemer stijgen met 5% en de arbeidsproductiviteit met 2%.
De loonkosten per product stijgen dan met 105 / 102 x 100 = 102,9 dus met 2,9%.
indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100

Slide 36 - Slide

Opdracht 3.10

De loonkosten per werknemer € 50 per uur. De arbeidsproductiviteit is 40 stuks per uur.
a. Bereken de loonkosten per product.
  • loonkosten per product = loonkosten / arbeidsproductiviteit = € 50 / 40 stuks = € 1,25
b.1 Bereken loonkosten per product als loonkosten 10% stijgen en arbeidsproductiviteit 5%.
  • loonkosten per product = loonkosten / arbeidsproductiviteit = € 55 / 42 stuks = € 1,31
b.2 Bereken loonkosten per product als loonkosten 5% stijgen en arbeidsproductiviteit 10%.
  • loonkosten per product = loonkosten / arbeidsproductiviteit = € 52,50 / 44 stuks = € 1,19
b.3 Bereken loonkosten per product als loonkosten en arbeidsproductiviteit 5% stijgen.
  • loonkosten per product = loonkosten / arbeidsproductiviteit = € 52,50 / 42 stuks = € 1,25
c. In welk geval leidt een loonstijging tot een stijging van de loonkosten per product?
  • als het loon in procenten meer stijgt dan de arbeidsproductiviteit
timer
3:00

Slide 37 - Slide

Verschil in beloning
 Verschil in beloning kan verschillende redenen hebben:
  • situatie op de arbeidsmarkt (veel vraag, weinig aanbieders)
  • overheidsinvloed (minimum loon)
  • opleidingsniveau, ervaring en verantwoordelijkheid
  • talent (zoals een topvoetballer)
  • risico’s (zoals een booreiland)

Kennis en vaardigheden die werknemers bezitten noemen we menselijk kapitaal of human capital. Als een werkgever investeert in de opleiding van de werknemer heeft de werknemer meer macht, omdat hij kan dreigen met opstappen als hij geen betere arbeidsvoorwaarden krijgt. We noemen dit het berovingsprobleem.

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Maakwerk deze week

  • wat: opdracht 3.11 t/m 3.16
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met zelftest (opdracht 3.18 t/m 3.22)

Slide 40 - Slide

Opdracht 3.12






Bereken A, B, C en D
  • A = %Δ loonkosten per product = 101,2 / 100,7 x 100 = 100,5 dus 0,5 %
  • B = %Δ loonkosten werknemer = 100,6 x 100,7 / 100 = 101,3 dus 1,3 %
  • C = %Δ arbeidsproductiviteit = 104,9 / 103 x 100 = 101,8 dus 1,8 %
  • D = %Δ loonkosten per product = 99,6 / 98,2 x 100 = 101,4 dus 1,4 %
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
loonkosten werknemer
1,2 %
0,6 %
3,0 %
.B.
2,1 %
5,1 %
-0,4 %
arbeidsproductiviteit
0,7 %
0,6 %
-0,1 %
0,6 %
.C.
0.0 %
-1,8 %
loonkosten per product
.A.
0,0 %
3,1 %
0,7 %
1,5 %
5,1 %
.D.
indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100
timer
3:00

Slide 41 - Slide