Werk & Werkloosheid (2e) Samenvatting

Beroepsbevolking
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with text slides.

Items in this lesson

Beroepsbevolking

Slide 1 - Slide

Pensioen opbouwen
Op welke 3 manieren kun je pensioen opbouwen?
  • AOW (van de overheid)
  • bedrijfspensioen (van werkgevers en werknemers)
  • sparen / beleggen (zelf)

Hoe worden ze betaald?
  • AOW via het omslagstelsel (door de actieven)
  • bedrijfspensioen via het kapitaaldekkingsstelsel
  • sparen / beleggen door jezelf

Slide 2 - Slide

i/a-ratio


Een inactieve is iemand die niet werkt en een uitkering ontvangt. Een actieve is iemand die werkt en premie betaalt.

Bij het berekenen van de i/a-ratio wordt uitgegaan van actieven met een volledige baan (omrekenen naar arbeidsjaren) en inactieven (uitkeringsgerechtigden) met een volledige uitkering.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven×100

Slide 3 - Slide

i/a-ratio
Wat betekent een i/a-ratio van 70%?
  • er zijn 70 inactieven op de 100 actieven

Hoe kunnen we de stijging van de i/a-ratio oplossen zonder de premies te verhogen en/of de uitkeringen te verlagen?
  • het vergroten van de arbeidsproductiviteit
  • het verhogen van de arbeidsparticipatie

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Arbeidsmarkt
Werkgelegenheid
  • het aantal banen in een land":
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  3. vacatures

Beroepsbevolking
  • personen tussen 15 en 75 jaar die willen en kunnen werken: zij bieden arbeid aan op de arbeidsmarkt, en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  3. geregistreerde werklozen

Slide 6 - Slide

Vraag en aanbod

Slide 7 - Slide

Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO)
Toch onderhandel je meestal niet over de arbeidsvoorwaarden in een sollicitatiegesprek, waarom niet?
  • bonden van werkgevers (werkgeversbonden) en werknemers (vakbonden) onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden in een Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO)
  • een CAO is een arbeidsovereenkomst voor elke werknemer in een bepaalde branche

Slide 8 - Slide

Onderhandelen
Wat willen werknemersbonden (vakbonden)?
  • zo groot mogelijke loonstijging
  • kan nadelig zijn voor het aantal banen
  • de koopkracht moet behouden blijven
  • looneisen hoger wanneer het goed gaat met de economie en de werkloosheid daalt

Wat willen werkgeversbonden?
  • zo klein mogelijke loonstijging
  • mag niet (teveel) ten koste gaan van de loonkosten per product

Slide 9 - Slide

Organisatiegraad
De organisatiegraad is het percentage werknemers dat is aangesloten bij een werknemersbond (vakbond). 

Slide 10 - Slide

Meeliften met de CAO
Organisatiegraad van werknemers is ongeveer 20%. Zou jij lid worden van een vakbond?
  • de CAO geldt voor alle werknemers in de sector (algemeen verbindend verklaard), ook voor werknemers die geen lid zijn
  • baten van de vakbond gaan naar alle werknemers van de branche, terwijl kosten alleen voor de vakbondsleden zijn (meeliftgedrag)
  • als niemand lid wordt, is er geen onderhandelaar voor de werknemers!

Slide 11 - Slide

Meeliften
Stel: lidmaatschap vakbond kost € 15 en de voorzitter vakbond zegt dat lonen € 50 hoger liggen door onderhandelingen door de vakbond.

Zou jij lid worden van een vakbond?
  • dominante strategie is geen lid worden
  • als niemand lid wordt, heeft de vakbond geen onderhandelingsmacht
  • mogelijke oplossing: collectieve dwang

Slide 12 - Slide

Inflatie
  • Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil
  • een huishouden kan met hetzelfde inkomen minder kopen wanneer de prijzen van producten stijgen
  • dit noemen we koopkracht: hoeveel kan ik kopen met mijn inkomen?




Slide 13 - Slide

Nominale en reële loonstijging
  • Je koopkracht geeft aan hoeveel producten je met jouw inkomen kan kopen.
  • De nominale loonstijging is het percentage waarmee je loon stijgt.
  • De koopkracht van deze loonstijging wordt de reële loonstijging genoemd.






  • Formule: reële loonstijging % (koopkracht) = nominale loonstijging % - inflatie %



Slide 14 - Slide

CAO onderhandelingen
  • Werknemers willen minimaal koopkracht behouden en kijken daarom vooral naar de inflatie.
  • Loonstijging die in procenten gelijk is aan de inflatie heet prijscompensatie.
  • Als een werknemer bovenop de prijscompensatie nog een algemene loonstijging krijgt, zal koopkracht stijgen!
  • Een incidentele loonstijging is een loonstijging vanwege promotie, overwerk of stijging aantal dienstjaren.
  • Werkgevers zien loon als kosten en kijken daarom vooral naar de loonkosten per product.  De loonkosten per product zullen niet stijgen als de loonstijging betaald kan worden uit de stijging van de arbeidsproductiviteit.
  • De inflatie en de arbeidsproductiviteit samen wordt de loonruimte genoemd. 
  • Als de feitelijke loonstijging lager is dan de loonruimte is er sprake van loonmatiging.

Slide 15 - Slide

Loonkosten per product

De werkgevers zien loon als kosten en kijken daarom vooral naar de loonkosten per product.

De loonkosten per product zullen niet stijgen als de loonstijging betaald kan worden uit de stijging van de arbeidsproductiviteit

Slide 16 - Slide

Loonkosten per product
Als de arbeidsproductiviteit en de totale loonkosten veranderen, hoeveel procent veranderen de loonkosten per product dan?

Procentuele verandering: omzetten naar indexcijfers!



Voorbeeld: De loonkosten per werknemer stijgen met 5% en de arbeidsproductiviteit met 2%.
De loonkosten per product stijgen dan met 105 / 102 x 100 = 102,9 dus met 2,9%.
indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100

Slide 17 - Slide

Verschil in beloning
 Verschil in beloning kan verschillende redenen hebben:
  • situatie op de arbeidsmarkt (veel vraag, weinig aanbieders)
  • overheidsinvloed (minimum loon)
  • opleidingsniveau, ervaring en verantwoordelijkheid
  • talent (zoals een topvoetballer)
  • risico’s (zoals een booreiland)

Kennis en vaardigheden die werknemers bezitten noemen we menselijk kapitaal of human capital. Als een werkgever investeert in de opleiding van de werknemer heeft de werknemer meer macht, omdat hij kan dreigen met opstappen als hij geen betere arbeidsvoorwaarden krijgt. We noemen dit het berovingsprobleem.

Slide 18 - Slide

Werkloos
Volgens het CBS ben je werkloos als je:
  1. tussen 15 en 75 jaar bent (potentiële beroepsbevolking)
  2. minder dan 1 uur per week werkt
  3. actief op zoek bent naar betaald werk voor 1 uur of meer
  4. en daarvoor direct beschikbaar bent
werkloosheidspercentage=beroepsbevolkingaantalwerklozen×100

Slide 19 - Slide

Conjunctuur en werk
Hoogconjunctuur:
  • veel bestedingen
  • hoog producenten- en consumentenvertrouwen
  • krappe arbeidsmarkt (vraag > aanbod)
  • er worden meer banen gecreëerd dan vernietigd

Laagconjunctuur
  • weinig bestedingen
  • laag producenten- en consumentenvertrouwen
  • ruime arbeidsmarkt (vraag < aanbod)
  • er worden meer banen vernietigd dan gecreëerd

Slide 20 - Slide

Flexibilisering arbeidsmarkt
Een flexibele arbeidsmarkt is een belangrijke voorwaarde voor economische groei. Waarom?
  • minder werkloosheiduitkeringen en/of kosten van ontslaan
  • snellere opvulling vacatures

Standpunt voorstanders van flexibiliteit
  • bedrijven zullen sneller mensen aannemen, aangezien er geen risico van hoge loonkosten (per product) aan verbonden zit (makkelijk weer te ontslaan)
 
Standpunt tegenstanders van flexibiliteit
  • meer bescherming werknemers leidt tot een grotere toewijding en betrokkenheid van het personeel met het bedrijf, wat zal leiden tot hogere arbeidsproductiviteit

Slide 21 - Slide

Flexibilisering (voor- & nadelen)
Voordelen vaste baan (voor de werknemer):
  • meer inkomenszekerheid, werkgever kan jou niet makkelijk ontslaan
  • bij ziekte twee jaar lang verzekerd van loon door werkgever
  • makkelijker om een hypotheek aan te vragen en pensioenopbouw

Een voordeel van een flexibele baan kan meer compensatie bovenop het loon zijn (meer risico).

Nadelen flexibele baan (voor de werknemer):
  • groter risico en meer onzekerheid door schommelingen in werkuren en inkomen
  • grotere kans op werkloosheid, geen recht op uitkering bij ziekte
  • minder kans op een hypotheek en geen of weinig pensioenopbouw


Slide 22 - Slide

Wetgeving
  • tijdelijk arbeidscontract: een tijdelijk arbeidscontract gaat  automatisch over in een vast arbeidscontract als een werknemer meer dan 3 opvolgende tijdelijke arbeidscontracten heeft gekregen
  • ontslagrecht: als een werknemer eenmaal een vast arbeidscontract dienst is, is het moeilijk om hem/haar te ontslaan en gaat het ontslag gepaard met hoge kosten
  • als je ontslagen wordt, heb je eerst recht op een WW-uitkering (WW = WerkloosheidsWet), deze moet je aanvragen bij het UWV en de hoogte en periode zijn afhankelijk van je arbeidsverleden
  • als de WW-periode is afgelopen kom je in de bijstand (ABW = Algemene BijstandsWet) terecht

Slide 23 - Slide

Werkloosheid (soorten)
Conjuncturele werkloosheid 
  • tijdelijk geringe bestedingen, deze vraag naar arbeid volgt de economische conjunctuur,
  • oplossingen: stimuleren bestedingen, anticyclisch begrotingsbeleid, verlagen rente

Natuurlijke werkloosheid
  • frictie werkloosheid = de tijd tussen 2 banen
  • structurele werkloosheid = structurele oorzaken zoals automatisering, mechanisering, hoge lonen (t.o.v. arbeidsproductiviteit zoals minimum loon) en verplaatsing naar het buitenland, de vraag naar deze arbeid komt niet meer terug,
  • oplossingen: opleiding, arbeidsmarkt flexibiliseren, verbetering arbeidsbemiddeling, verbetering arbeidsmobiliteit
werkgelegenheid=arbeidsproductiviteitproductie

Slide 24 - Slide

Werkloosheid
Is dit structurele, conjuncturele of frictie werkloosheid?
1. Het consumentenvertrouwen daalt. Dalende bestedingen jagen de werkloosheid op.
  • conjuncturele werkloosheid stijgt: laagconjunctuur door dalende bestedingen
2. Piet is net afgestudeerd, solliciteert en verwacht over 2 maanden aan de slag te gaan.
  • frictie werkloosheid: zoeken naar geschikt werk
3. Het Nederlandse hitechbedrijf ASML vertrekt uit Nederland naar Oost-Europa.
  • structurele werkloosheid stijgt: er verdwijnen structureel ruim 20.000 arbeidsplaatsen
4. Gunstige CPB voorspellingen zorgen voor investeringen, bedrijven vechten om werknemers.
  • conjuncturele werkloosheid daalt: hoogconjunctuur met hoge bestedingen
5. Het minimumloon wordt verhoogd, werkgevers vrezen hogere werkloosheid.
  • structurele werkloosheid stijgt: door  structureel hoger loon minder arbeidsplaatsen

Slide 25 - Slide

Begrippen en formules (H1+2)
Ik kan de begrippen op pagina 11 (H1) en 18 (H2) omschrijven (zie ook LWEO). 
pa.ratio=Arbeidsjaren(voltijd)Personen
BrutoParticipatiegraad=PotentieleBeroepsbevolkingBeroepsbevolking×100
NettoParticipatiegraad=PotentieleBeroepsbevolkingWerkzameBeroepsbevolking×100
ia.ratio=AantalActieven(premiebetalendarbeidsjaren)AantalInactieven(uitkeringsontvangendvolledigeuitkeringen)×100

Slide 26 - Slide

Begrippen en formules (H3)
Ik kan de begrippen op pagina 28 (H3) omschrijven (zie ook LWEO). 

Reële Loonstijging % (koopkracht) = Nominale Loonstijging % - Inflatie % (prijsstijging)
indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100
loonkostenperproduct=arbeidsproductiviteitloonkostenperwerknemer
loonkostenperproduct=totaleproductietotaleloonkosten

Slide 27 - Slide

Begrippen en formules (H4)
Ik kan de begrippen op pagina 38 (H4) omschrijven (zie ook LWEO). 


werkloosheidspercentage=beroepsbevolkingaantalwerklozen×100
werkgelegenheid=arbeidsproductiviteitproductie

Slide 28 - Slide