Atoommassa en molaire massa

LES 1
1 / 61
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 61 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

LES 1

Slide 1 - Slide

§3.4 - Atoommassa en molaire massa

Slide 2 - Slide

Welke deeltjes hebben welke lading en massa?
Proton
Neutron
Elektron
Positieve lading
Negatieve lading
Geen lading
1u
(bijna) geen massa
1u

Slide 3 - Drag question

Wat is het atoomnummer
van chloor?
A
17
B
35,45
C
52,45
D
18,55

Slide 4 - Quiz

Hoeveel neutronen
heeft chloor?
A
17
B
35,45
C
52
D
18

Slide 5 - Quiz

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je:
  • De molaire massa van een stof berekenen
  • Uitleggen wat de chemische hoeveelheid voorstelt
  • Berekenen hoeveel deeltjes er in een aantal mol zitten en omgekeerd


Slide 6 - Slide

Atoommassa
De massa van een waterstofatoom is 1,66*10-27 kg

Niet zo handig...
Daarom is de atomaire massa-eenheid bedacht, dat is de u. 
1 u = 1,66*10-27 kg.

Slide 7 - Slide

Atoommassa 
Atoommassa's van ieder atoom kun je aflezen in 
het Periodiek systeem.
Zo is de massa van 
element P = 30,97 u. 

Slide 8 - Slide

Molecuulmassa's 
Hier tel je de atoommassa's bij elkaar op van alle atomen in één molecuul

Voorbeelden NaCl en Al2O3
De molecuulmassa van NaCl = 1 x 22,99 + 1 x 35,45 = 58,44 u
De molecuulmassa van Al2O3 = 26,98 x 2 + 3 x 16,00 = 101,96 u


Slide 9 - Slide

Begrippen van hoeveelheid
  • Duo
  • Een paar
  • Kwartet
  • Dozijn 
  • Gros


Slide 10 - Slide

Begrippen van hoeveelheid
  • Duo
  • Een paar
  • Kwartet
  • Dozijn 
  • Gros
  • MOL !

Een dozijn eieren, kippen, olifanten of wat dan ook, het is altijd een vaste hoeveelheid.

Slide 11 - Slide

Begrippen van hoeveelheid

  • De mol is een vaste hoeveelheid.
  • 1 mol = 6,02*1023 (deeltjes)

 
Dus 1 mol waterstof bestaat uit evenveel deeltjes als 1 mol goud!



Slide 12 - Slide

Aantal deeltjes
  • 1 mol = 6,02*1023 (deeltjes)
  • 6,02*1023 deeltjes = constante van Avogadro = NA

 
Dus 1 mol water bestaat uit evenveel deeltjes als 1 mol goud!



Slide 13 - Slide

Hoeveel mol zit er in:
? mol C in 1,2 mol C3H8
? mol H-atomen in 0,5 mol H2O
? mol O-atomen in 1,9 mol cafeïne (C8H10N4O2)






Slide 14 - Slide

Aantal deeltjes
 


N = n * NA of n = N/NA 

N = aantal deeltjes
NA = getal van Avogadro
n = hoeveelheid mol

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
Bereken het aantal koolstofatomen in 1,2 mol C3H8 (g)
Gevraagd = aantal C-atomen = aantal deeltjes = N = ?
n = hoeveelheid mol = 1,2 mol
NA = getal van Avogadro = 6,02*1023

C3H8 (g) bestaat uit 3 x C atomen, er is dus 3 * 1,2 = 3,6 mol C aanwezig
N = n * NA --> N = 3,6 * 6,02*1023  = 2,2*1024 atomen

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Berekenen hoeveel mol ijzeratomen zitten in 18,75·1023 ijzeratomen

N =
NA

Slide 17 - Slide

Voorbeeld
Berekenen hoeveel mol ijzeratomen zitten in 18,75·1023 ijzeratomen
n = Gevraagd = hoeveelheid mol = ?
N = aantal deeltjes/atomen = 18,75·1023
NA = getal van Avogadro = 6,02*1023

n = N / NA --> n = 18,75·1023 / 6,02*1023  =  3,11 mol

Slide 18 - Slide

Oefenen
  • Lees van paragraaf 3.4 blz 133,134 en 135
  • Maak de opdrachten op het gekregen stencil

Slide 19 - Slide

LES 2

Slide 20 - Slide

§3.4 - Atoommassa en molaire massa

Slide 21 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je:
  • De molaire massa van een stof berekenen
  • Uitleggen wat de chemische hoeveelheid voorstelt
  • Berekenen hoeveel deeltjes er in een aantal mol zitten en omgekeerd


Slide 22 - Slide

Wat weet je over mol?

Slide 23 - Open question

Begrippen van hoeveelheid
  • Duo
  • Een paar
  • Kwartet
  • Dozijn 
  • Gros
  • MOL !

Een dozijn eieren, kippen, olifanten of wat dan ook, het is altijd een vaste hoeveelheid.

Slide 24 - Slide

Begrippen van hoeveelheid

  • De mol is een vaste hoeveelheid.
  • 1 mol = 6,02*1023 (deeltjes)

 
Dus 1 mol waterstof bestaat uit evenveel deeltjes als 1 mol goud!



Slide 25 - Slide

Hoeveel mol zit er in:
? mol C in 2,1 mol C2H4
? mol H-atomen in 1,3 mol suiker (C12H22O11)






Slide 26 - Slide

Aantal deeltjes
 


N = n * NA of n = N/NA 

N = aantal deeltjes
NA = getal van Avogadro
n = hoeveelheid mol

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Gezamenlijk oefenen

Slide 29 - Slide

Zelfstandig werken
  • Kijk de voorkant van het stencil na met het antwoordenblad
  • Maak de achterkant van het het stencil 

Slide 30 - Slide

Molaire massa M
De massa van 1 molecuul in u = Alle massagetallen bij elkaar opgeteld.
  • Molecuulmassa van 1 mol H2O =  ( 2 x H  +  1 x O ) =  
                                                            ( 2x1,008 + 1x16,00) = 18,016 u




Slide 31 - Slide

Molaire massa M
M =  De massa van 1 mol moleculen in gram
  • Molaire massa H2O = 18,016  g/mol

1 mol H2O weegt 18,016 gram
2 mol H2O weegt: 2 x 18,016 = 36,032 gram
3 mol H2O weegt: 3 x ....... 


Slide 32 - Slide

Molaire massa (formule)

M =  Molaire massa  (  gram/mol )
m =  massa               ( gram )
n =   aantal mol         ( mol ) 
M=nm

Slide 33 - Slide

Aan de slag!
Bereken de molecuulmassa van:
  • CH3Cl 
  • Glucose: C6H12O6
  • Methaan: CH4
  • HNO3
  • CuSO

Slide 34 - Slide

Voorbeeld
Berekenen hoeveel mol koperatomen zitten in 16,91·1023 koperatomen

N =
NA

Slide 35 - Slide

Voorbeeld
Berekenen hoeveel mol koperatomen zitten in 16,91·1023 ijzeratomen
n = Gevraagd = hoeveelheid mol = ?
N = aantal deeltjes/atomen = 16,91·1023
NA = getal van Avogadro = 6,02*1023

n = N / NA --> n = 16,91·1023 / 6,02*1023  =  2,80 mol

Slide 36 - Slide

LES 3

Slide 37 - Slide

§3.4 - Atoommassa en molaire massa

Slide 38 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van de les:
  • Kan je de molaire massa van een stof berekenen
  • Kan je berekenen hoeveel mol deeltjes er in een aantal gram zit en omgekeerd 

Slide 39 - Slide

Hoeveel mol waterstof zit er in 1 mol water?
A
6,02*10^23
B
2
C
1
D
1,66*10^27

Slide 40 - Quiz

Het getal van Avogadro
(NA) is:
A
5,02 * 10^23
B
6,02 * 10^25
C
6,02 * 10^23
D
5,02* 10^25

Slide 41 - Quiz

Hoeveel deeltjes zitten er in 2,4 mol
H2O

Slide 42 - Open question

Molaire massa M
M =  De massa van 1 mol moleculen in gram
  • Molaire massa H2O = 18,016  g/mol

1 mol H2O weegt 18,016 gram
2 mol H2O weegt: 2 x 18,016 = 36,032 gram
3 mol H2O weegt: 3 x ....... 


Slide 43 - Slide

Molaire massa (formule)

M =  Molaire massa  (  gram/mol )
m = massa                ( gram )
n = aantal mol           ( mol ) 
M=nm

Slide 44 - Slide

Dus..

Slide 45 - Slide

Voorbeeld
Bereken de massa van 5,640 mol water
m = gevraagd = ?
MH2O = 18,015 g/mol
n = 5,640 mol

m = n * M = 18,015 * 5,640 = 101,6  gram

Slide 46 - Slide

Voorbeeld
Hoeveel mol zit er in 134,6 g koolstofdioxide?
m = 
MCO2 =
n =



Slide 47 - Slide

Voorbeeld
Hoeveel mol zit er in 134,6 g koolstofdioxide?
m = 134,6 g
MCO2 = 44,01 g/mol
n = gevraagd = ?

n = m / M = 134,6 / 44,01 = 3,06 mol

Slide 48 - Slide

Demonstratie

Slide 49 - Slide

Aan de slag!
1. Maak een tweetal
2. Pak een weegschaal 
3. Pak een stof van de kar en weeg hoeveel gram dit is (voor suiker, zout en water gebruik je een weegcupje)
4. Bereken de Molaire massa van de gewogen stof
5. Reken uit hoeveel mol en hoeveel deeltjes (moleculen) er in onze stof zit
6. Herhaal voor verschillende stoffen

Klaar? 
1. Ruim je spullen op (terug op de kar)
2. Breng je resultaten naar mij en ga aan de slag met het stencil

Slide 50 - Slide

Schrijf over en bewaar 
Aantal gram / Molaire massa = aantal mol
Aantal mol x Molaire massa = aantal gram
Aantal mol x getal van Avogadro = aantal deeltjes
Aantal deeltjes / getal van Avogadro = aantal mol

Slide 51 - Slide

LES 4

Slide 52 - Slide

§3.4 - Atoommassa en molaire massa

Slide 53 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van de les:
  • Kan je de molaire massa van een stof berekenen
  • Kan je berekenen hoeveel mol deeltjes er in een aantal gram zit en omgekeerd 

Slide 54 - Slide

Hoeveel chloride-ionen zitten er in 1,29 g BaCl2?


Slide 55 - Slide

Hoeveel chloride-ionen zitten er in 1,29 g BaCl2?
m = 1,29 g
MBaCl2 = 208,2 g/mol
N = gevraagd = ?
Stap 1:
n = m / M = 1,29 / 208,2 = 6,20 * 10-3 mol BaCl2

Slide 56 - Slide

Hoeveel chloride-ionen zitten er in 1,29 g BaCl2?
stap 2:
N = gevraagd = ?
NA = 6,02 * 1023
n Cl = 6,20 * 10^-3 * 2 = 1,24 * 10^-2 mol 
N = n * NA= 1,24* 10^-2 * 6,02 * 10^23 = 7,46 * 10

Slide 57 - Slide

Hoeveel gram (m) komt overeen met 5,3 mol NaCl? (M=58,44 g/mol)
A
0,09 g
B
11,03 g
C
309,7 g

Slide 58 - Quiz

Aan de slag
  • Je krijgt een nieuwe stencil
  • Je gaat de opdrachten maken die op het stencil staan
  • Je mag overleggen met de persoon naast je
  • Klaar? Kom bij mij een nakijkblad halen

Slide 59 - Slide

Over heel hoofdstuk 3
Welke onderwerpen/begrippen vind je nog lastig?

Slide 60 - Open question

Hoeveel gram (m) komt overeen met 0,442 mol CO2? (M=44,01 g/mol)
A
19,49 g
B
0,01 g
C
99,57 g

Slide 61 - Quiz