*Formuleren paragraaf 3, vwo 1

Formuleren paragraaf 3
Verwijzen naar de- en het-woorden
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Formuleren paragraaf 3
Verwijzen naar de- en het-woorden

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Na deze lessenserie kun je: 
- verwijswoorden op een correcte manier gebruiken. 

Slide 2 - Slide

Welke drie lidwoorden ken je?

Slide 3 - Open question

Wat wordt bedoeld met de volgende twee woorden:
de bal en het bal

Slide 4 - Open question

Wat wordt bedoeld met de volgende twee woorden?
de portier en het portier

Slide 5 - Open question

Welk verwijswoord moet je invullen op de puntjes?

Het meisje ... daar loopt is mijn nichtje.

Slide 6 - Open question

Welk verwijswoord moet je invullen op de puntjes?

De jongen ... daar loopt is mijn neefje.

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Video

Verwijzen naar de- of het-woorden
Een zelfstandig naamwoord is een de- of het-woord. De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v) en het-woorden (o) zijn onzijdig. Dit noem je het woordgeslacht. Om te weten of een de-woord mannelijk of vrouwelijk is, kun je dat het beste opzoeken in een woordenboek. 
Als je verwijst naar de-woorden (m of v), gebruik je deze of die
Als je verwijst naar het-woorden (o), gebruik je dit of dat

Slide 9 - Slide

timer
0:15
die
dat
dit
deze
de-woorden
het-woorden

Slide 10 - Drag question

Onzijdige woorden zijn
A
de -woorden
B
het-woorden

Slide 11 - Quiz

Vrouwelijke woorden zijn
A
de -woorden
B
het-woorden

Slide 12 - Quiz

Mannelijke woorden zijn
A
de -woorden
B
het-woorden

Slide 13 - Quiz

die & deze verwijzen naar ...-woorden
A
de-woorden (znw)
B
het-woorden (znw)
C
een-woorden (znw)
D
de, het & een-woorden (znw)

Slide 14 - Quiz

Naar het-woorden verwijs je met
A
Deze en dat
B
Dit en dat
C
Deze en die
D
Die en dat

Slide 15 - Quiz

Opdracht
Blz. 234-235
Lees de theorie nogmaals als dat nodig is. 
Maak opdracht 1, 2 en 3.

Slide 16 - Slide