Streektaal

Streektaal
Wat betekent het woord in de streektaal?
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Streektaal
Wat betekent het woord in de streektaal?

Slide 1 - Slide

bompa
(Maastricht)
A
bom
B
bomen
C
jammer
D
opa

Slide 2 - Quiz

gebbetje
(Amsterdam)
A
gebedje
B
geitje
C
grapje
D
slabbetje

Slide 3 - Quiz

Skottelslet
(Brabant)
A
schoolboek
B
stout meisje
C
theeschotel
D
vaatdoek

Slide 4 - Quiz

Schuufiezer
(Nijmegen)
A
rollator
B
schaats
C
stoffer en blik
D
strijkijzer

Slide 5 - Quiz

narrebok
(West-Friesland)
A
hertenbok
B
nare man
C
plaaggeest
D
soort clown

Slide 6 - Quiz

knieperd
(Drenthe)
A
gierigaard
B
koekje
C
nijptang
D
wasknijper

Slide 7 - Quiz

luizenpootjes
(Rotterdam)
A
draadjes
B
dunne benen
C
lucifers
D
wimpers

Slide 8 - Quiz

spiekerbokse
(Twente)
A
speaker
B
spiekbriefje
C
spijkerbroek
D
spijkerdoosje

Slide 9 - Quiz

tikker
(Den Haag)
A
hamer
B
hart
C
klap
D
wekker

Slide 10 - Quiz

knoalflipper
(Groningen)
A
afstandsbediening
B
dolfijn
C
pistool
D
zwemvliezen

Slide 11 - Quiz