Mondeling Nederlands

Mondeling Nederlands
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Mondeling Nederlands

Slide 1 - Slide

Fictiedossier
Je fictiedossier bestaat uit:
  • Vier boekverslagen geprint in een snelhechter.
  • Ook is alles ingeleverd in Magister.

Slide 2 - Slide

Mondeling
  •  Over welk boek wil je het eerst hebben?
  • Vertel in ongeveer een minuut waar het boek over gaat.
  • De docent stelt daarna vragen.

Slide 3 - Slide

Mondeling
  • Vervolgens kiest je docent een boek uit van je lijst. En daarna stelt hij/zij daar vragen over.

Slide 4 - Slide

Wat voor soort vragen kan je docent stellen?
 
Bijvoorbeeld:

•    Vertel de inhoud van het boek in een minuut.

•    Vertel iets over de schrijver en over de eventuele achtergrond van het boek (bijv. bij een historische roman).


Slide 5 - Slide

Wat voor soort vragen gaat je docent stellen?
 Bijvoorbeeld:

•    Hoe wordt het verhaal verteld (chronologisch of met flashbacks).

•    Wie vertelt het verhaal?

•    Wat betekent de titel?


Slide 6 - Slide

Wat voor soort vragen gaat je docent stellen?
 Bijvoorbeeld:

•    Vond je de hoofdpersoon sympathiek en waarom (niet).

•    Welke belangrijke bijfiguren zijn er en welke rol spelen ze in het verhaal?

•    Wat vond je van het einde?


Slide 7 - Slide

Wat voor soort vragen gaat je docent stellen?
 Bijvoorbeeld:

•    Wat vond je de belangrijkste gebeurtenis in het verhaal?

•    Waarom heb je dit boek gekozen?

•    Zou, wat er in het verhaal gebeurt, jou ook kunnen overkomen? Waarom wel/niet?



Slide 8 - Slide

Belangrijke begrippen
Fictie
 
  • Een verhaal dat niet op de werkelijkheid is gebaseerd.
  • Het is verzonnen.
  • Het wordt geschreven vanuit de fantasie van de schrijver.

Slide 9 - Slide

Belangrijke begrippen
Chronologie - tijd
  • Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld?
  • Is er sprake van flashbacks (terug in de tijd)?
  • Of flashforwards (verwijst naar iets wat nog gebeuren moet, toekomst)

Slide 10 - Slide

Belangrijke begrippen
Perspectief
  • Wie vertelt het verhaal?
  • Ik-perspectief: geschreven vanuit een ik-persoon.
  • Hij-perspectief: geschreven vanuit een hij/zij-persoon.
  • Alwetende verteller: degene die het verhaal vertelt weet al wat er gaat gebeuren.
 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link