This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Examenvoorbereiding
7/4/25
Slide 1 - Slide
Planning:
Vandaag:
Hoe meerkeuzevragen beantwoorden?
Oefenvragen over verteringsstelsel, ademhalingsstelsel, bloedvatenstelsel.
Slide 2 - Slide
Meerkeuzevragen oefenen
Slide 3 - Slide
Meerkeuze... makkelijk..?
Bij meerkeuzevragen worden gemiddeld meer fouten gemaakt dan bij open vragen.
Hoe pak je een meerkeuzevraag goed aan?
Slide 4 - Slide
Meerkeuze stappenplan
Slide 5 - Slide
Meerkeuze stappenplan
Lees eerst de vraag goed, maar kijk niet naar het antwoord! Weet je het antwoord?
Nee?
Lees nu de antwoorden. Waarschijnlijk wordt nu duidelijker wat ze bedoelen met de vraag.
Sommige antwoorden zijn duidelijk onzin.
Kijk naar de andere antwoorden. Welke is het beste? Kies deze
Weet je het echt niet? Kies een antwoord.
LAAT NOOIT EEN VRAAG OPEN!!!
Slide 6 - Slide
Meerkeuze stappenplan
Lees eerst de vraag goed, maar kijk niet naar het antwoord! Weet je het antwoord?
Ja?
Bedenk eerst in je hoofd hoe het antwoord precies moet zijn.
Lees nu de antwoorden.
Sommige antwoorden zijn duidelijk onzin.
Kijk naar de andere antwoorden. Waarschijnlijk lijken twee antwoorden op elkaar.
Kies het antwoord dat het meest op jouw antwoord lijkt.
LAAT NOOIT EEN VRAAG OPEN!!!
Slide 7 - Slide
Vraag stap voor stap
Op de volgende slide zie je een vraag staan.
Beantwoord deze nog niet, maar bekijk deze eerst oppervlakkig.
Wat valt je op?
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Wat valt op?
Als je het stukje erboven leest en je leest daarna de vraag, dan zie je dat je het stukje erboven helemaal niet nodig hebt om de vraag te beantwoorden.
TIP: lees eerst de vraag.
Weet je zonder het stuk te lezen het antwoord?
Ga dan verder!
Slide 10 - Slide
Lees nu de vraag, maar niet het antwoord.
Slide 11 - Slide
Weet je het antwoord? Kijk bij welke letter het staat.
Slide 12 - Slide
Weet je het antwoord niet? Bekijk de antwoorden dan goed. Bedenk per antwoord of je weet wat daar de functie van is.
Slide 13 - Slide
A
In de baarmoeder
B
In de eierstokken
C
In de eileiders
D
In de vagina
Slide 14 - Quiz
A
alleen meioses
B
alleen mitoses
C
zowel meioses als mitoses
Slide 15 - Quiz
A
een mannelijke voortplantingscel die gemaakt wordt in een meeldraad.
B
een mannelijke voortplantingscel die gemaakt wordt in een stamper.
C
een vrouwelijke voortplantingscel die gemaakt wordt in een meeldraad.
D
een vrouwelijke voortplantingscel die gemaakt wordt in een stamper.
Slide 16 - Quiz
A
Beide planten zijn heterozygoot
B
Beide planten zijn homozygoot
C
De ene plant is heterozygoot en de andere homozygoot
Slide 17 - Quiz
Laptops dicht!
WAT: Maak de oefenvragen de je op papier krijgt.
HOE: Gebruik het boekje 'samengevat' als hulpbron.
KLAAR: Leren voor je biologie herkansing. OF: Maak oude examenvragen per onderwerp op www.eindexamensite.nl
Straks bespreken we de vragen.
timer
30:00
Slide 18 - Slide
Is het oog een orgaan?
A
Ja, want het oog heeft een bepaalde taak.
B
Ja, want het oog is onderdeel van een torso.
C
Nee, want het oog heeft meerdere taken.
D
Nee, want het oog is geen onderdeel van een torso.
Slide 19 - Quiz
Met welk onderdeel van het oog kun je het oog alle kanten opdraaien?
A
Glasachtig lichaam
B
Vaatvlies
C
Pupil
D
Oogspier
Slide 20 - Quiz
Het vaatvlies zorgt voor :
A
traanvocht
B
voeding en zuurstof voor je oog
C
licht waarnemen met je oog
D
stevigheid
Slide 21 - Quiz
Welk nummer leidt impulsen naar je hersenen?
A
1
B
4
C
3
D
5
Slide 22 - Quiz
6?
Slide 23 - Slide
Hoe heet nummer 6?
A
Glasachtig lichaam
B
Iris
C
Pupil
D
Lens
Slide 24 - Quiz
2?
Slide 25 - Slide
Hoe heet nummer 2?
A
Glasachtig lichaam
B
Vaatvlies
C
Netvlies
D
Lens
Slide 26 - Quiz
Welk deel van het oor wordt aangegeven met nummer 10?
A
Slakkenhuis
B
Buis van Eustachius
C
Stijgbeugel
D
Trommelvlies
Slide 27 - Quiz
Welk deel van het oor wordt aangegeven met nummer 12?
A
Slakkenhuis
B
Buis van Eustachius
C
Stijgbeugel
D
Trommelvlies
Slide 28 - Quiz
Welk deel van het oor wordt aangegeven met nummer 2?
A
Gehoorgang
B
Buis van Eustachius
C
Gehoorbeentjes
D
Gehoorzenuw
Slide 29 - Quiz
De huid kent 3 lagen, nummer 1,2 en 3. Wat is de naam van nummer 3?
A
kiemlaag
B
lederhuid
C
opperhuid
D
onderhuidsbindweefsel
Slide 30 - Quiz
In welk van de volgende afbeeldingen worden zenuwcellen afgebeeld?
A
B
C
D
Slide 31 - Quiz
Welke type zenuwcel ligt volledig in het centrale zenuwstelsel?
A
Gevoelszenuwcellen
B
Schakelcellen
C
Bewegingszenuwcellen
Slide 32 - Quiz
In nummer 1 liggen de ...
A
cellichamen van bewegingszenuwcellen
B
schakelcellen
C
cellichamen van gevoelszenuwcellen
D
uitlopers van bewegings zenuwcellen
Slide 33 - Quiz
Celkern
Vacuole
Bladgroenkorrel
Cytoplasma
Celmembraan
Celwand
Slide 34 - Drag question
sleep de hormoonklieren naar de juiste plek
testikels
hypofyse
schildklier
alvleesklier
bijnieren
Slide 35 - Drag question
Grote hersenen
Hersenstam
Kleine hersenen
Ruggenmerg
Slide 36 - Drag question
Laatste lessen....
Welke onderwerpen moeten er nog een keertje herhaald worden volgende week?
Slide 37 - Slide
Spekkenrace
Slide 38 - Slide
- Op het bord staan de vraagnummers met punten.
- Je gaat uit het examen vragen met je groep beantwoorden op papier. Jullie mogen zelf kiezen met welke vraag je begint.
- Laat het antwoord aan mij zien.
Goed = punten in spekjes
Fout = vraag verdwijnt van het bord, geen nieuwe poging.
Groep met de meeste spekjes heeft gewonnen!
SUCCES! :)
Slide 39 - Slide
Erfelijkheid
Slide 40 - Slide
Genotype: DNA/erfelijke informatie
Fenotype: uiterlijk
Homozygoot: twee dezelfde genen voor een eigenschap.
Heterozygoot: twee verschillende genen voor een eigenschap.
Slide 41 - Slide
Dominant en recessief
Als je twee verschillende genen hebt voor een eigenschap dan komt er vaak maar 1 gen tot uiting in je uiterlijk (fenotype).
Het gen dat tot uiting komt noemen we dominant. Het gen dat niet tot uiting komt noemen we recessief.
Slide 42 - Slide
Slide 43 - Slide
Hoeveel chromosomen heeft de huidcel van een baby met trisomie?
Slide 44 - Open question
Door het onderzoek van de chromosomen kan ook worden vastgesteld of het embryo een jongen of een meisje is. Leg uit hoe je aan de chromosomen kunt zien dat het embryo een jongen is.
Slide 45 - Open question
Slide 46 - Slide
Slide 47 - Slide
Wat is het genotype van persoon P? En van persoon Q? Schrijf je antwoord zo op: Persoon P:............. Persoon Q:............
Slide 48 - Open question
Een hond met lange haren, genotype Hh wordt gekruist met een andere hond met lange haren genotype Hh. Hoe groot is de kans op een nakomeling met korte haren?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%
Slide 49 - Quiz
Een plant met roze bloemen (BwBr) kruist met een plant met witte bloemen(BwBw). Welke fenotypen verwacht je in de F1?
A
Wit
B
roze
C
wit en roze
D
wit, roze en rood
Slide 50 - Quiz
Slide 51 - Slide
Bekijk de afbeelding op de vorige dia. Welke eigenschap is dominant?
A
met aandoening
B
zonder aandoening
Slide 52 - Quiz
Oefenen
Pak de het bestanden 'Ben jij al klaar voor examen' erbij.
Oefen de leerdoelen die je nog niet kent met de lessonups.
Maak oude examenvragen per onderwerp op www.biologiepagina.nl of www.examenkracht.nl