Intro 2HV - Intro (semaine 37 - cours 2)

Aujourd'hui, c'est le ...
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Aujourd'hui, c'est le ...

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui, 
c'est le...

Slide 2 - Slide

Doelen
  • Ik begrijp de informatie die een persoon geeft als hij/zich zichzelf voorstelt.
  • Ik kan Franse zinnen schrijven met als onderwerp 'mijzelf voorstellen'
  • Ik kan met behulp van vooraf geschreven zinnen mijzelf voorstellen en hierbij letten op mijn uitspraak.

Slide 3 - Slide

Today's planning:
Programme d'aujourd'hui
  • Luistervaardigheid (15 min)
     
  • Se présenter: creatieve opdracht (20 min)
     
  • Parler: je présente mon dessin (10 min)



Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Slide

Je me présente (20 min)
- Je gaat jezelf voorstellen met behulp van de verschillende onderwerpen. In elk vak moet minimaal één zin staan en je kunt vervolgens het vakje decoreren. Je mag hiervoor jouw boek gebruiken. Je schrijft jouw naam op de achterkant.

Slide 7 - Slide

Je me présente (20 min)
1. L’âge
2. Woonplaats (stad / land)
3. Cheveux/yeux 
4. Matière préférée
5. Sport
6. Famille
7. Langues
8. Animal préféré
9. Hobby
10. La musique
11. Aimer / n’aimer pas

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Faire: doen/maken
  • Je fais --> ik doe/maak
  • Tu fais --> jij doet/maakt
  • Il/elle/on fait --> hij/zij/men doet / hij/zij/men maakt
  • Nous faisons --> wij doen/maken
  • Vous faites --> jullie doen/maken
  • Ils/elles font --> zij doen/maken

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

vous faites
je fais
il fait
ils font
on fait
tu fais
men doet/maakt
Léa en Marc doen/maken
ik doe/maak
jullie doen/maken
jij doet/maakt
hij doet/maakt

Slide 14 - Drag question

Madame Kallache, vous ___________ quoi?
A
faites
B
faisons
C
fait
D
fais

Slide 15 - Quiz

Je ____________ un test
A
faire
B
fait
C
font
D
fais

Slide 16 - Quiz

sleep de juiste vorm van aller & de vertalingen naar de juiste persoon
Je 
Tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vont
allons
vais
vas
va
allez
ik
jij
hij / zij / men
wij
jullie / u
zij [mmv / vmv

Slide 17 - Drag question

Werkwoord: ALLER
Werkwoord: ALLER

Slide 18 - Slide

ALLER - GAAN
Wat betekent Aller?

Slide 19 - Slide

futur proche

Slide 20 - Slide

Futur proche
J' (ik)
vais
parler
Tu (jij)
vas
parler
Il/elle/on (hij/zij/wij)
va
parler
nous (wij)
allons
parler
Vous (jullie/u)
allez
parler
Ils/elles (zij)
vont
parler
Ik ga praten
Toekomende tijd: futur proche

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide