Oefenen werden en modale verben

Herzlich Willkommen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
  •  Wiederholung Grammatik
  • Zusammen üben
  • Praktische Aufgabe / Hausaufgaben

Slide 2 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Het werkwoord 'werden'

werden:                                          
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
werde
wirst
wird

werden
werdet
werden
werden heeft 2 betekenissen:
  1. worden
  2. zullen/van plan zijn/gaan ...

Vertalen van gaan:
  • werden = van plan zijn, zullen
  • gehen = ergens naartoe

Slide 3 - Slide

Was bedeutet werden in diesen Sätzen?
zullen
worden
Morgen werde ich 14!
Was wirst du jetzt tun?
Ich will Architekt werden.
Wir werden ein Lied singen.

Slide 4 - Drag question

werden konjugieren (vervoegen) 
ich
du
er/es/sie/man
passt nicht
werde
wirst
wird
werden

Slide 5 - Drag question

werden konjugieren (vervoegen) 
wir
ihr
sie / Sie
passt nicht
werdet
wirst
werden
werden

Slide 6 - Drag question

Jetzt du!
Schreibe auf Deutsch:
Ik word 14.

Slide 7 - Open question

Jetzt du!
Schreibe auf Deutsch:
Wij worden wereldkampioen (Weltmeister)!

Slide 8 - Open question

Jetzt du!
Schreibe auf Deutsch:
Waarom wordt u boos (böse)?

Slide 9 - Open question

Wir ___ eine Präsentation geben.
A
werden
B
gehen

Slide 10 - Quiz

Ich ____ dich abholen.
A
gehe
B
werde

Slide 11 - Quiz

Welke betekenis heeft werden?
Ich werde morgen abgeholt.
A
worden
B
zullen

Slide 12 - Quiz

Welke betekenis heeft werden?
Was werdet ihr jetzt machen?
A
worden
B
zullen

Slide 13 - Quiz

Hoe zat het ook alweer?
De Modalverben zijn werkwoorden die half onregelmatig, half regelmatig zijn. Kijk voor een overzicht in je tekstboek achterin.

Slide 14 - Slide

Vertaling
dürfen
mogen, toestemming hebben
können
kunnen
müssen
moeten(noodzaak)
sollen
moeten(bevel)
wollen
willen
wissen
weten
mögen
leuk/lekker vinden, houden van

Slide 15 - Slide

Dürfen wir hier parken?

Kannst du mir helfen?

Diese Musik mag ich nicht.

Ich muss jetzt gehen.

Peter soll sich beim Direktor melden.

Ich will noch nicht gehen.

Wissen Sie wo der Bahnhof ist?





mogen (toestemming hebben)
kunnen
houden van/lusten
moeten (noodzaak)
moeten (wil van een ander)
willen
weten

Slide 16 - Drag question

Fülle aus:
[dürfen] ___ ich auf die Toilette gehen?

Slide 17 - Open question

Fülle aus:
[sollen] Was ___ wir hier machen?

Slide 18 - Open question

Fülle aus:
[müssen] Du ___ jetzt gehen, sonnst kommst du zu spät.

Slide 19 - Open question

Fülle aus:
[können] ___ Sie mir helfen?

Slide 20 - Open question

Fülle aus:
[mögen] ___ ihr Spinat?

Slide 21 - Open question

Fülle aus:
[wissen] ___ du wie spät es ist?

Slide 22 - Open question

Fülle aus:
[müssen] Er ___ zum Zahnarzt.

Slide 23 - Open question