Boekendoos stappenplan

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Boekendoosopdracht

Fictie

Van schoenendoos naar boekendoos

Voor deze opdracht heb je een schoenendoos nodig.
 Je gaat namelijk een boekendoos maken over het boek dat je hebt gelezen. In groepjes van vier ga je dit presenteren.

Op de gegeven deadline moet de boekendoos klaar zijn!

Stap 1

• Kies een boek.
  

• Nog niet gekozen? gebruik je boekenlijst

• Heb dat boek altijd bij je!

Stap 2

• TIP: verzamel alvast voorwerpen, die in het boek voorkomen tijdens het lezen om straks in de doos te kunnen doen.
• Let op: mensen zijn geen voorwerpen! Afbeeldingen van voorwerpen mogen ook niet

• Lees het boek uit.

Stap 3

Maak ZELF een korte samenvatting van de inhoud van het boek.

• Wie is de hoofdpersoon?
  
• Wat zijn de belangrijkste gebeurtenissen?
  
• Waar speelt het zich af?
• Hoe loopt het verhaal af?
  

 Gebruik 300 tot 500 woorden (getypt)

Stap 4

• Zorg ervoor dat je een schoenendoos hebt. 

• Plak de samenvatting aan de binnenkant van het deksel.

• De binnen- en de buitenkant van de doos versier je met plaatjes, teksten en kleuren die iets zeggen over het boek.

Stap 5

• Verzamel acht voorwerpen die volgens jou een belangrijke rol in het verhaal spelen.

• Leg de voorwerpen in de doos.

• Aan elk voorwerp bind je een kaartje, waarop je uitlegt waarom jij vindt dat dit voorwerp belangrijk is voor het boek.
• Op de andere kant zet je een bijpassende quote

Stap 6

• Je schrijft een stuk met daarin je eigen mening over het boek. Schrijf wat je van het boek vindt en waarom je dat vindt. (Gebruik voorbeelden) Vertel waarom een ander dit boek ook zou moeten lezen.

• Gebruik minimaal twee beoordelingswoorden.

• Je eigen mening moet uit ongeveer 150 woorden bestaan.
  
  

Stap 7

• Teken de voorkant van het boek na op ongeveer een A4. Deze tekening plak je op de deksel van je boekendoos.
  

• Schrijf  je naam en klas ook op de deksel van de boekendoos.

• Je boekendoos is nu klaar om te presenteren in een groepje van vier.

Presentaties

Voorbeeld 1

• Wat zie je?
  
  
• Wat vind je goed?
  

• Wat vind je minder goed?
  

Voorbeeld 2

• Wat zie je?
  
  
• Wat vind je goed?
  
  
• Wat vind je minder goed?
  

Voorbeeld 3

• Wat zie je?
  
  
• Wat vind je goed?
  
  
• Wat vind je minder goed?
  

Voorbeeld 4

• Wat zie je?
  
  
• Wat vind je goed?
  
  
• Wat vind je minder goed?