Leesvaardigheid paragraaf 7 en 8 van H1 Basis

Leesvaardigheid

H1 paragraaf 7 en 8 

Havo 4
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid

H1 paragraaf 7 en 8 

Havo 4

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
- Voorkennis activeren
- Theorie
- Aan de slag met opdrachten
- Afsluiting les

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van de les...
- weet ik het verschil tussen een stelling, standpunt en een argument;
- weet ik hoe ik kan controleren of een bron betrouwbaar is.

Slide 3 - Slide

Wat is het verschil tussen een stelling en een standpunt?

Slide 4 - Open question

Verschil stelling en standpunt
In een stelling (of propositie) wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan. Met een standpunt geef je je mening over die stelling.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
Stelling: De regering heeft een goed milieubeleid.

Standpunt: Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.

Slide 6 - Slide

Waar herken je standpunten aan?
A
Aan signaalwoorden
B
Aan argumenten
C
Aan de stelling

Slide 7 - Quiz

Standpunten
Standpunten herken je aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.

Om een standpunt hard te maken zal een schrijver komen met een aantal argumenten (= de argumentatie) om je te overtuigen.

Slide 8 - Slide

Standpunten
Er zijn drie soorten standpunten:
• een positief standpunt: Ik vind het een goed idee dat Nederland minder geld aan ontwikkelingshulp gaat geven.
• een negatief standpunt: Volgens mij is het niet verstandig dat Nederland minder geld aan ontwikkelingshulp gaat geven.
• een standpunt van twijfel: Ik ben er nog niet uit of het slim is dat Nederland minder geld aan ontwikkelingshulp gaat geven.

Slide 9 - Slide

Standpunt en mening
Standpunt en mening vallen nog al eens samen. De stelling is dan zo geformuleerd dat het standpunt (mening van de schrijver) gelijk duidelijk is. Bijvoorbeeld:

Er moet snel een verbod komen op het fokken van vechthonden


Slide 10 - Slide

Wat doen argumenten?

Slide 11 - Open question

Argumenten
Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen. Een argument kan voor het standpunt staan of erachter.
Argumenten herken je vaak aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, aangezien en immers. Ook een dubbele punt (:) kan een signaal zijn voor een argument.

Slide 12 - Slide

Argumenten - voorbeelden
– Uit geheime opnames blijkt dat de dolfijnen in het Dolfinarium in veel te kleine zwembaden rondzwemmen (argument). Ik vind (signaal) dat het Dolfinarium de dolfijnen slecht verzorgt. (standpunt).
– In de nabije toekomst hoeven we nog maar 25 uur per week te werken (standpunt), want (signaal) steeds meer werk wordt ons door robots uit handen genomen (argument).

Slide 13 - Slide

Ik vraag mijn vriend niet ten huwelijk, want ik vind dat dit een taak van de man is.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 14 - Quiz

Ik vind dat we vandaag beter niet naar buiten kunnen gaan, want het is drie graden onder nul.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 15 - Quiz

Argumenten zijn feitelijk (objectief) of niet- feitelijk (subjectief).
Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.

Slide 16 - Slide

Argumenten zijn feitelijk (objectief) of niet- feitelijk (subjectief).
Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger.

Slide 17 - Slide

Wanneer is een bron volgens jou betrouwbaar?

Slide 18 - Open question

Echt of nep?

Slide 19 - Slide

Betrouwbaarheid
De betrouwbaarheid van de informatie op internet is afhankelijk van de bron. Geschreven teksten werden vroeger gecontroleerd door een uitgever. Door internet is het moeilijker om publicaties te controleren.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide