DA1 persoonsvorm

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

DA1 persoonsvorm

Alle persoonsvormen

zijn, komt, aanmaakt, is, is, terugzien, gaat, zijn, inhoudt, ga, krijg, werkt, wist, binnenkrijgt, halen, ga, is, heeft, draagt, is, zorgt, kan, denk, houden, krijg, is.

En wat dat inhoudt, ga ik je zo meteen vertellen.

Inhoudt

Inhouden

ik houd

dat = hij = ik-vorm + t

houd + t = houdt

Jij bid

1. Goed
2. Niet goed

De winkel breit uit

1. Goed
2. Niet goed

Ik bloedt

1. Goed
2. Niet goed

Raad jij

1. Goed
2. Niet goed

Marleen vindt

1. Goed
2. Niet goed

Persoonsvorm

Hoe vind je de persoonsvorm?

Persoonsvorm

Vragend maken: 

Ik zit in de klas. Zit ik in de klas?

Enkelvoud/meervoud veranderen:

Ik zit in de klas. Wij zitten in de klas.

Tijd veranderen:

Ik zit in de klas. Ik zat in de klas.

sterke werkwoorden

De bakker (bakken) een taart.

1. bakte
2. bakde
3. biek
4. bakkte

De docent (willen) dat je deze vraag maakte.

1. wou
2. woude
3. wilde
4. wilte

Ik (verbazen) me over jouw antwoord.

1. verbaaste
2. verbaasde

Wij (bieden) €100 op deze fiets.

1. bieden
2. biedden
3. boden
4. boodden

Hij (braden) de biefstuk doorbakken.

1. braade
2. brade
3. braadde
4. bried