voordat, nadat, terwijl

Oefenen met bijzinnen
Lesdoel: aan het eind van deze les kun je de voegwoorden (voegwoorden) voordat, nadat en terwijl op de juiste manier gebruiken.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2MBOISKStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefenen met bijzinnen
Lesdoel: aan het eind van deze les kun je de voegwoorden (voegwoorden) voordat, nadat en terwijl op de juiste manier gebruiken.

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je voordat, nadat en terwijl?
Voordat: ik poets mijn tanden, voordat ik naar bed ga.
Ik was de appel, voordat ik hem opeet.
Bij voordat gebeurt de hoofdzin eerst en dan de bijzin. 

Nadat: Ik eet de appel, nadat ik hem gewassen heb.
Ik ga eten, nadat ik gekookt heb.
Bij nadat gebeurt de bijzin eerst en dan de hoofdzin.

Slide 2 - Slide

terwijl 
Terwijl: Kees kookt het eten, terwijl Arie de tafel dekt.
Ik eet een boterham, terwijl ik de krant lees.
Bij terwijl gebeuren er twee dingen tegelijk.


Slide 3 - Slide

Gebruik het goede voegwoord:
Je mag niet praten, ........... je eet.
A
-
B
nadat
C
voordat
D
terwijl

Slide 4 - Quiz

Ik trek mijn jas aan, .......... ik naar buiten ga.
A
nadat
B
terwijl
C
voordat
D
-

Slide 5 - Quiz

Wij doen samen de afwas, .......... we gegeten hebben.
A
terwijl
B
nadat
C
voordat

Slide 6 - Quiz

Je moet de aardappels koken, ............. je ze kan eten.
A
nadat
B
voordat
C
terwijl

Slide 7 - Quiz

Je kunt de rijst eten, ............ je de rijst gekookt hebt
A
nadat
B
terwijl
C
voordat

Slide 8 - Quiz

........... de wasmachine klaar is, doe ik de was in de droger.
A
voordat
B
nadat
C
want

Slide 9 - Quiz

Wij zijn gelukkig op tijd klaar met het werk, .......... we extra hulp krijgen.
A
voordat
B
nadat
C
omdat
D
terwijl

Slide 10 - Quiz

Wij hebben Nederlands les, .......... we spreken nog niet zo goed.
A
voordat
B
nadat
C
omdat
D
want

Slide 11 - Quiz

Zij luistert naar muziek, .......... ze tijd heeft.
A
voordat
B
als
C
nadat
D
want

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
A
Omdat ik ga naar huis, trek ik mijn jas aan.
B
Omdat ga ik naar huis, trek ik mijn jas aan.
C
Omdat ik naar huis ga, ik trek mijn jas aan.
D
Omdat ik naar huis ga, trek ik mijn jas aan.

Slide 13 - Quiz

Maak de zin af:
Ik eet iets lekkers terwijl ......
A
ik naar de tv kijken.
B
ik naar tv kijk.
C
ik naar de tv kijk.
D
ik naar de tv heb gekeken.

Slide 14 - Quiz

Welke zin klopt?
A
Voordat ik ga slapen, doe ik shampoo in mijn haar.
B
Nadat ik gedoucht heb, doe ik shampoo in mijn haar.
C
Nadat ik gedoucht heb, kleed ik me uit.
D
Voordat ik ga douchen, doe ik mijn kleren uit.

Slide 15 - Quiz

Maak de zin af: Ik ga naar huis zodra

Slide 16 - Open question

Als ik later rijk ben,

Slide 17 - Open question