Les 39 sterke en zwakke werkwoorden (herhaling)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2,3

Geef een voorbeeld
van een sterk werkwoord

Het programma 

- het lesdoel
- uitleg werkwoorden 

- oefenen in LessonUp 

- terugkoppeling lesdoel 

'lopen' is een sterk werkwoord

1. waar
2. niet waar

'kijken' is een zwak werkwoord

1. waar
2. niet waar

'beloven' is een sterk werkwoord

1. waar
2. niet waar

'eten' is een sterk werkwoord

1. waar
2. niet waar

Schrijf de verleden tijd op:
Hij __________ (schrijven) vorig jaar veel.

Schrijf de verleden tijd op.
Ik ___________ (vertellen) hem een verhaal.

Schrijf de verleden tijd op:
Mijn vader __________ (dragen) kleren uit een andere tijd.

Schrijf de verleden tijd op:
Mijn zusje __________ (sporten) vorige jaar elke dag.

Bij zwakke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd.

1. waar
2. niet waar

Er zijn geen regels om te bepalen of een werkwoord sterk is.

1. waar
2. niet waar

Bij zwakke werkwoorden gebruik je 't kofschip om te bepalen of je het met een -t of -d schrijft.

1. waar
2. niet waar

Bij sterke werkwoorden kan je het 't kofschip niet gebruiken.

1. waar
2. niet waar

Geef een voorbeeld van
één zwak werkwoord en
van één sterk werkwoord