V1C 22-05

V1C - 22 mei
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

V1C - 22 mei

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • 1e uur: 15 minuten lezen + Oefenen voor de toets Lezen 
  • 2e uur: Twee zinnen combineren (aan elkaar plakken) met voegwoorden

Lesdoel:
Je kan vertellen waar een tekst overgaat.  
Je weet wanneer je de voegwoorden en, want, omdat, of, maar en dus moet gebruiken.

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Waarover gaat deze tekst vooral?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
Mariam werkt op zaterdag in een supermarkt. Ze helpt klanten, vult de schappen en maakt soms schoon. Ze vindt het leuk om mensen te helpen. En ze verdient ook een beetje geld voor haar telefoonabonnement.

Waarover gaat deze tekst vooral?
A. Mariam koopt een telefoon.
B. Mariam werkt in een supermarkt.
C. Mariam praat met klanten.

Slide 6 - Slide

Goede antwoord: B. 

Mariam werkt in een supermarkt.
De tekst gaat vooral over haar werk op zaterdag. 
De andere zinnen geven extra informatie, maar het belangrijkste is haar werk in de supermarkt.

Slide 7 - Slide

Oefenen

Wat: Lees de teksten en bedenk steeds waar de tekst vooral overgaat. 
Hoe: Je mag elkaar helpen, maar je mag ook alleen werken. 
Hulp: Lukt het niet? Steek je vinger even op.
Tijd: 20 minuten 
Klaar: Ga verder met Disk. Na 20 minuten bespreken we samen de antwoorden.
timer
20:00

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Voegwoorden

Slide 10 - Slide

Welk woord kan hier staan?
Jij drinkt koffie ... ik drink thee.
Wil je koffie ... wil je thee?
Ik drink nooit koffie, ... ik vind het niet lekker.
Ik drink nooit koffie, ... ik het niet lekker vind.
Ik drink wel melk, ... ik vind het niet zo lekker.
Het is 13:30 uur, ... ik ben vrij.

Slide 11 - Slide

Voegwoorden
en               --> opsomming, verbindt twee zinnen

Voorbeelden:
Ik heet Fatima en ik kom uit Syrië.  
Ik ben 17 jaar en ik ik zit op de ISK. 

Slide 12 - Slide

Voegwoorden
maar        --> tegenstelling

Voorbeelden: 
Ik wil naar jouw feest komen, maar ik kan niet. 
Ik wil met de fiets gaan, maar mijn band is lek. 

Slide 13 - Slide

Voegwoorden
dus           --> conclusie

Voorbeelden:
Hij is te laat, dus hij mag niet meer naar de les.
Hij is ziek, dus hij komt niet naar school.

Slide 14 - Slide

Voegwoorden
want         --> waarom iets is, waarom iets gebeurt, waarom je                                   iets wil

Voorbeelden: 
Ik kom niet naar school, want ik ben ziek. 
Ik zoek een bijbaantje, want ik wil de Nederlandse taal leren.

Slide 15 - Slide

Voegwoorden
omdat     --> antwoord op een 'waarom'-vraag

Voorbeelden: 
Ik ben te laat, omdat mijn bus vandaag niet reed.
Ik kan niet, omdat ik geen tijd heb

Slide 16 - Slide

Voegwoorden
of               --> een keuze

Voorbeelden:
Drink je liever koffie of drink je liever thee?
Wil je een blauwe pen of een rode pen?



Slide 17 - Slide

Zullen we naar het strand gaan ... zullen we naar het bos gaan?
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 18 - Quiz

Ik moet weg, ... ik wil niet te laat komen.
A
want
B
maar
C
of
D
dus

Slide 19 - Quiz

Ik heb de trein gemist, ... over tien minuten komt de volgende trein al.
A
of
B
dus
C
omdat
D
maar

Slide 20 - Quiz

Hafid stopt met voetballen, ... hij het niet meer leuk vindt.
A
want
B
omdat
C
dus
D
en

Slide 21 - Quiz

Tekst zonder voegwoorden
Ik word wakker. Ik sta op. Ik ben moe. Ik loop naar de keuken. Ik eet brood. Ik drink thee. Ik kleed me aan. Ik doe mijn schoenen aan. Ik zoek mijn jas. Ik heb geen jas. Het is warm. Ik ga naar buiten. Ik loop snel naar school. Ik kom op tijd. Ik zie mijn vriend. We lachen. We lopen naar binnen. De les begint.


Slide 22 - Slide

Tekst met voegwoorden
Ik word wakker en ik sta op. Ik ben moe, maar ik moet naar school. Ik loop naar de keuken en ik eet brood. Ik drink thee, want ik heb dorst. Ik kleed me aan en doe mijn schoenen aan. Ik zoek mijn jas, maar ik heb geen jas. Het is warm, dus ik ga snel naar buiten. Ik loop snel naar school, omdat ik niet te laat wil komen. Ik kom op tijd en ik zie mijn vriend. We lachen en we lopen samen naar binnen, want de les begint.

Slide 23 - Slide

Verder oefenen...
Werkblad met opdrachten
Disk grammatica --> de zin: 3.10

Slide 24 - Slide

Einde van de les
Lesdoel:
Je kan vertellen waar een tekst overgaat.  
Je weet wanneer je de voegwoorden en, want, omdat, of, maar en dus moet gebruiken.

Slide 25 - Slide