Grammatica: Nevenschikkende voegwoorden

Wat gaan we doen?

  • Twee zinnen combineren met voegwoorden

Lesdoel:
Je weet wanneer je de voegwoorden en, want, omdat, of, maar en dus moet gebruiken.

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen?

  • Twee zinnen combineren met voegwoorden

Lesdoel:
Je weet wanneer je de voegwoorden en, want, omdat, of, maar en dus moet gebruiken.

Slide 1 - Slide

Voegwoorden

Slide 2 - Slide

Welk woord kan hier staan?
Jij drinkt koffie ... ik drink thee.
Wil je koffie ... wil je thee?
Ik drink nooit koffie, ... ik vind het niet lekker.
Ik drink nooit koffie, ... ik het niet lekker vind.
Ik drink wel melk, ... ik vind het niet zo lekker.
Het is 13:30 uur, ... ik ben vrij.

Slide 3 - Slide

Tekst zonder voegwoorden
Ik word wakker. Ik sta op. Ik ben moe. Ik loop naar de keuken. Ik eet brood. Ik drink thee. Ik kleed me aan. Ik doe mijn schoenen aan. Ik zoek mijn jas. Ik heb geen jas. Het is warm. Ik ga naar buiten. Ik loop snel naar school. Ik kom op tijd. Ik zie mijn vriend. We lachen. We lopen naar binnen. De les begint.


Slide 4 - Slide

Tekst met voegwoorden
Ik word wakker en ik sta op. Ik ben moe, maar ik moet naar school. Ik loop naar de keuken en ik eet brood. Ik drink thee, want ik heb dorst. Ik kleed me aan en doe mijn schoenen aan. Ik zoek mijn jas, maar ik heb geen jas. Het is warm, dus ik ga snel naar buiten. Ik loop snel naar school, omdat ik niet te laat wil komen. Ik kom op tijd en ik zie mijn vriend. We lachen en we lopen samen naar binnen, want de les begint.

Slide 5 - Slide

Voegwoorden
en               --> opsomming; je wilt meer vertellen

Voorbeelden:
Ik heet Fatima en ik kom uit Syrië.  
Ik ben 17 jaar en ik ik zit op de ISK. 

Slide 6 - Slide

Voegwoorden
maar        --> tegenstelling

Voorbeelden: 
Ik wil naar jouw feest komen, maar ik kan niet. 
Ik wil wel met de fiets gaan, maar mijn band is lek. 

Slide 7 - Slide

Voegwoorden
dus           --> conclusie

Voorbeelden:
Hij is te laat, dus hij mag niet meer naar de les.
Hij is ziek, dus hij komt niet naar school.

Slide 8 - Slide

Voegwoorden
want         --> waarom iets is, waarom iets gebeurt, waarom je                                   iets wil

Voorbeelden: 
Ik kom niet naar school, want ik ben ziek. 
Ik zoek een bijbaantje, want ik wil Nederlands leren.

Slide 9 - Slide

Voegwoorden
omdat     --> antwoord op een 'waarom'-vraag

Voorbeelden: 
Ik ben te laat, omdat mijn bus vandaag niet reed.
Ik kan niet, omdat ik geen tijd heb

Na het voegwoord omdat staat het werkwoord achteraan. 

Slide 10 - Slide

Voegwoorden
of               --> een keuze

Voorbeelden:
Drink je liever koffie of drink je liever thee?
Wil je een blauwe pen of een rode pen?



Slide 11 - Slide

Zullen we naar het strand gaan ... zullen we naar het bos gaan?
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 12 - Quiz

Ik moet weg, ... ik wil niet te laat komen.
A
want
B
maar
C
of
D
dus

Slide 13 - Quiz

Ik heb de trein gemist, ... over tien minuten komt de volgende trein al.
A
of
B
dus
C
omdat
D
maar

Slide 14 - Quiz

Hafid stopt met voetballen, ... hij het niet meer leuk vindt.
A
want
B
omdat
C
dus
D
en

Slide 15 - Quiz

Verder oefenen...
Werkblad met opdrachten
Disk grammatica --> de zin: 3.10

Slide 16 - Slide

Einde van de les
Lesdoel:
Je weet wanneer je de voegwoorden en, want, omdat, of, maar en dus moet gebruiken.

Slide 17 - Slide