BS1tm4

BS1tm4
1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologieBasisschoolGroep 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

BS1tm4

Slide 1 - Slide

kenniskaart thema 1

Slide 2 - Slide

zuurstof
Als je een kaars brandt, verbrandt er kaarsvet. Kaarsvet is de brandstof. 
Ze je een glas over de kaars dan zal de vlam uit gaan, dit komt omdat de zuurstof opraakt. 
Voor verbranding is zuurstof nodig.

Slide 3 - Slide

koolstofdioxide
Bij een brandende kaars ontstaan licht en warmte. Dat zijn vormen van energie
Bij verbranding komt altijd energie vrij. 
En er ontstaan nieuwe stoffen. Er ontstaat water (condens) en er ontstaat koolstofdioxide. 

Slide 4 - Slide

indicator
een indicator is een stof die een andere stof aantoont.

de indicator helder kalkwater toont bij troebel worden koolstofdioxide aan. 

Slide 5 - Slide

verbranding
Voor verbranding zijn een brandstof en zuurstof nodig. Na verbranding heb je water, koolstofdioxide en energie. 
vergelijking bij verbranding: 

brandstof + zuurstof           water + koolstofdioxide + energie   

Slide 6 - Slide

DUSSSSS altijd



brandstof+ zuurstof = water + CO2 + energie

Slide 7 - Slide

Wat komt er allemaal vrij?

WARMTE = 


LICHT=


 

WATER= 


koolstofdioxide =

(co2)



energie
energie
verbrandingsproduct
verbrandingsproduct

Slide 8 - Slide

Energie
Ook in je lichaam vindt verbranding plaats. Hierbij is er geen vuur, wel is er brandstof nodig. Je lichaam gebruikt vooral glucose als brandstof. Glucose krijg je binnen met je voedsel. 
Bij verbranding in je lichaam van glucose ontstaat er water en koolstofdioxide. Ook komt er energie vrij. Ik elke cel in je lichaam vindt voortdurend verbranding plaats. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Wat heb je NIET nodig voor verbranding?
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
Ontbrandingstemperatuur
D
Brandstof

Slide 11 - Quiz

Wat zijn verbrandingsproducten?


A
stoffen die nodig zijn voor een verbranding
B
stoffen die ontstaan bij verbranding
C
stoffen die worden gebruikt bij een verbranding

Slide 12 - Quiz

wat is een indicator?

Slide 13 - Open question

Hoe ziet de vergelijking van verbranding eruit?

Slide 14 - Open question

Nodig voor verbranding
Over na verbranding
Zuurstof
Koolstofdioxide
Water
Energie
Glucose

Slide 15 - Drag question

1.2 Energie

Slide 16 - Slide

Herhaling: Warmte is een voorbeeld van?
A
Brandstof
B
Indicator
C
Energie

Slide 17 - Quiz

Verbranding in je lichaam
Glucose = een brandstof
- Voedsel, planten maken het

Meer verbranding = meer brandstof en zuurstof

Slide 18 - Slide

Wat gebeurt er in je lichaam?
Eten
Zuurstof in de lucht
+
Koolstofdioxide 
(CO2)

Warmte

Water

Slide 19 - Slide

Hoe heet de brandstof die in het menselijk lichaam gebruikt wordt?

Slide 20 - Open question

Hoe meer je beweegt hoe meer brandstof en zuurstof nodig is
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 21 - Quiz

Keelholte en strottenhoofd
In de keelholte zitten de huig en het strottenklepje.
De huig: sluit de neusholte af als je voedsel inslikt. 
De strottenklep: sluit de luchtpijp af.

In het strottenhoofd zitten de stembanden.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Luchtpijp
De luchtpijp is een holle buis die aansluit op het strottenhoofd.

Kraakbeenringen: zorgen voor de stevigheid van de luchtpijp.

De luchtpijp is bedekt met slijmvlies.

Slide 24 - Slide

Bronchiën 
De luchtpijp splitst zich in 2 takken: de bronchiën

Ze vertakken zich in steeds kleinere buisjes en eindigen in longblaasjes

Ook de wanden van de bronchien 
en longblaasjes zijn bedekt met slijmvlies

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

longblaasjes
longen
bronchien
luchtpijptakjes
luchtpijp

Slide 27 - Drag question

middenrif
longblaasje
Luchtpijptakje
haarvaatje
luchtpijp
mondholte
keelholte
neusholte
long

Slide 28 - Drag question

Wat is de functie van het neusslijmvlies?
A
Geur herkennen
B
Opnemen van zuurstof
C
Tegenhouden van ziekteverwekkers
D
Verwarmen van de inkomende lucht

Slide 29 - Quiz

Met welk cijfer is de luchtpijp aangegeven?
A
1
B
2
C
3

Slide 30 - Quiz

Bij het slikken bevindt de huig zich in stand ... en het strotklepje in stand ...
A
1 en 1
B
2 en 2
C
1 en 2
D
2 en 1

Slide 31 - Quiz

Welke organenstelsel werken samen, zodat er verbranding kan plaatsvinden?
A
Ademhalingsstelsel en bloedvatenstelsel
B
Ademhalingsstelsel en verteringsstelsel
C
Ademhalingsstelsel, bloedvatenstelsel en zenuwstelsel
D
Ademhalingsstelsel, bloedvatenstelsel en verteringsstelsel

Slide 32 - Quiz

Waar wordt de lucht die je in ademt verwarmd, gezuiverd en bevochtigd?
A
In de longblaasjes
B
In de neusholte
C
Aan het strottenhoofd

Slide 33 - Quiz

Wat sluit de luchtpijp af, als we slikken?
A
Het strotklepje
B
De longblaasjes
C
De mond

Slide 34 - Quiz

Waarom wordt de luchtpijp afgesloten als we slikken?
A
Om het infectiegevaar te beperken.
B
Om de slokdarm te openen.
C
Dan kan er geen voedsel, speeksel of drank in de luchtpijp komen.

Slide 35 - Quiz

De lucht die je inademt heeft
A
veel zuurstof weinig koolstofdioxide
B
veel zuurstof veel koolstof dioxide
C
weinig zuurstof veel koolstofdioxide
D
weinig zuurstof weinig koolstof dioxide

Slide 36 - Quiz

Het bloed dat naar de longen toe stroomt heeft
A
veel zuurstof weinig koolstofdioxide
B
veel zuurstof veel koolstof dioxide
C
weinig zuurstof veel koolstofdioxide
D
weinig zuurstof weinig koolstof dioxide

Slide 37 - Quiz

Het bloed dat van de longen af stroomt heeft
A
veel zuurstof weinig koolstofdioxide
B
veel zuurstof veel koolstof dioxide
C
weinig zuurstof veel koolstofdioxide
D
weinig zuurstof weinig koolstof dioxide

Slide 38 - Quiz

De lucht die je uitademt heeft
A
veel zuurstof weinig koolstofdioxide
B
veel zuurstof veel koolstof dioxide
C
weinig zuurstof veel koolstofdioxide
D
weinig zuurstof weinig koolstof dioxide

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Video

Klaar voor de toets?
Samenvatting maken
Begrippen overhoren
Plaatjes oefenen
Online:
Test jezelf
Flitskaarten

Slide 41 - Slide