Les 4 economie

Les 4 
economie
4.2
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Les 4 
economie
4.2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Startopdracht
Pak je spullen (boek, pen, schrift en rekenmachine)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning
Startopdracht 
Lesdoelen
Huiswerkopdrachten bespreken
Uitleg
zelfstandig werken

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
Je weet welke regels de overheid heeft om werknemers te beschermen.
Je weet welke zekerheden je hebt op het gebied van werk en inkomen.
Je weet welke invloed loon heeft op de vraag en aanbod.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

opdracht 1c
Waarom willen veel flexwerkers liever een vaste baan?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

opdracht 1c
Waarom willen veel flexwerkers liever een vaste baan?
Met een vaste baan hebben ze meer zekerheid (vast inkomen, vast aantal uren) en
kunnen zij minder gemakkelijk ontslagen worden.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3
  • Bereken het aantal personen met een uitzendbaan in 2015
  • Hoeveel flexwerkers hebben in 2015 een tijdelijke baan?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3
  • Bereken het aantal personen met een uitzendbaan in 2015
  • 12 ÷ 100 × 1.892.000 = 227.040
  • Hoeveel flexwerkers hebben in 2015 een tijdelijke baan?
  • 21% + 10% + 8% + 12% = 51% (alle tijdelijke werknemers)
  • 51 ÷ 100 × 1.892.000 = 964.920

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 6
Welke begrippen horen bij 
  1. winstuitkering aan aandeelhouders
  2. belasting die een nv en bv over hun winst betalen
  3. de prijs van een aandeel
  4. plaats waar aandelen verhandeld worden 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 6
Welke begrippen horen bij 
  1. winstuitkering aan aandeelhouders dividend
  2. belasting die een nv en bv over hun winst betalen vennootschapsbelasting
  3. de prijs van een aandeel de koers
  4. plaats waar aandelen verhandeld worden de effectenbeurs

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 7 A
Bereken hoeveel belasting Bob minder betaalt als hij zijn eenmanszaak omzet in een bv. 
Als eenmanszaak: 36 ÷ 100 × € 65.000 = € 23.400
Als bv: 32 ÷ 100 × € 45.000 = € 14.400 (belasting over salaris)
Rest van de winst = € 65.000 ‒ € 45.000 = € 20.000
20 ÷ 100 × € 20.000 = € 4.000 (vennootschapsbelasting)
Totale belasting = € 14.400 + € 4.000 = € 18.400
Voordeel: € 23.400 – € 18.400 = € 5.000.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 7b
Leg uit waarom Bob minder risico loopt als zijn zaak een bv is.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 7b
Leg uit waarom Bob minder risico loopt als zijn zaak een bv is.
Als zijn zaak failliet gaat, verliest hij geen privévermogen.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Arbowet 
Voor de arbeidsomstandigheden zijn er regels gemaakt door de overheid en die staan in de Arbowet.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Arbowet
In de Arbowet staan regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Arbeidsmarkt

Slide 16 - Slide

In een land zijn veel verschillende plekken waar je kunt werken. Er zijn ook veel verschillende mensen, met ieder hun eigen talenten en interesses. De bedrijven en overheid vragen voortdurend om zich heen of er mensen bij hen willen werken. De verschillende mensen bieden aan om bij bedrijven of de overheid te werken. 

Alle plekken waar je kunt werken en alle mensen die werk hebben of willen werken, noemen we de arbeidsmarkt. Op de arbeidsmarkt hebben we een vraagkant (de bedrijven vragen naar werknemers) en een aanbodkant (personen bieden hun werk en hun tijd aan).
Ruime Arbeidsmarkt        

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Krappe arbeidsmarkt.       

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

De beroepsbevolking.       

Slide 19 - Slide

De personen die hun werk en tijd aanbieden aan de bedrijven (De aanbieders op de arbeidsmarkt), noemen we de beroepsbevolking. Wie daarbij horen, wordt zo bepaald:

We nemen eerst de beroepsgeschikte bevolking. Dit zijn alle personen die in theorie zouden kunnen werken, namelijk de 15- tot en met 65-jarigen.

Vervolgens kijken we in die groep naar de personen die niet willen werken, dit zijn bijvoorbeeld studenten of scholieren, huisvaders of huismoeders of mensen die er simpelweg geen zin in hebben.

Als we de groep die niet wil werken weglaten, houden we twee groepen mensen over: de groep mensen die werken en de groep mensen die niet werken maar wel op zoek zijn naar werk.

De laatste twee groepen noemen we samen de beroepsbevolking.
arbeidsparticipatie     

Slide 20 - Slide

Omdat niet iedereen tussen de 15 en 65 jaar oud wil werken, doet niet iedereen mee aan het landelijke werk. Meedoen betekent “Participeren”. 

We kunnen berekenen hoeveel mensen er participeren door de beroepsbevolking als percentage van de totale bevolking tussen 15 en 65 jaar oud te nemen.

Het percentage, hierboven 76,5%, noemen we de participatiegraad: welk deel van de totale beroepsgeschikte bevolking hoort bij de beroepsbevolking?
Werknemersverzekering
WIA
Ziektewet
WW 
WWZ

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Werknemersverzekering
WIA
Ziektewet
WW 
WWZ
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen 
Werkloosheidswet
Wet werk en zekerheid

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Arbeidsverdeling
  • Deeltijdarbeid
  • Kinderopvangtoeslag
Minder dan 36 uur in de week
Bijdrage van de overheid voor de kinderopvang

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Transitie vergoeding
"Werknemers die twee jaar of langer in dienst zijn, hebben recht op een transitie vergoeding. Dit is een bedrag waarmee werknemers de overgang naar een andere baan kunnen betalen"

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Minimumloon

Slide 25 - Slide

This item has no instructions