Les 4: werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Vandaag in de les
Korte herhaling
lezen
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Verkleinwoorden meervoud en verkleinwoorden


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord kan ook als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt. 

Het voltooid deelwoord staat dan voor een zelfstandig naamwoord. Het zegt dan iets over een zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen of planten).



Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Je schrijft het zo kort mogelijk op.

*De verbrede straat ligt vol zand
*De gevluchte crimineel is opgepakt
*De afgebrande schuur wordt opgeruimd

Maar let op: de verrotte appel

Slide 7 - Slide

De (redden) schipbreukelingen werden (ondervragen).
A
geredden, ondervraagt
B
geredde, ondervraagt
C
geredde, ondervraagd

Slide 8 - Quiz

De vrouw (verhuizen) een week nadat het was (gebeuren).
A
Verhuiste, gebeurt
B
Verhuiste, gebeurd
C
Verhuisde, gebeurt
D
Verhuisde, gebeurd

Slide 9 - Quiz

Het (gebeuren) niet vaak dat een dokter zelf (bloeden).
A
Gebeurt, bloed
B
Gebeurt, bloedt
C
Gebeurd, bloedt
D
Gebeurd, bloed

Slide 10 - Quiz

0

Slide 11 - Video

Meervoudsvormen

1 Sommige woorden op -e hebben twee meervoudsvormen. (groenten - groentes)

2 De -f verandert in een -v en de -s verandert in een -z. (duiven - sluizen)

3 Woorden op -ee krijgen er +ën bij. (ideeën)

4 Woord op -ie krijgen er +ën bij of de laatste -e komt er een trema op. (melodieën - bacteriën)

5 Woorden die eindigen op een open klinker krijgen een 's erbij. (oma's, accu's)


Slide 12 - Slide

Meervoudsvormen

6 Woorden eindigend op -ik, -et of -es (zonder klemtoon) krijgen GEEN medeklinkerverdubbeling. (slimmeriken - lemmeten- dreumesen)

7 Woorden eindigend op -man, worden -mannen, -lui en -lieden. ( zeelui - zeelieden)

8 Latijnse woorden krijgen een Latijnse uitgang. (musea - data - neerlandici, musici)

9 Sommige woorden hebben geen meervoud of zijn er alleen in meervoud. (hersenen- rijst)

Slide 13 - Slide

Wat is het meervoud van alinea?
A
alineas
B
alinea's

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van perzik?
A
perziken
B
perzikken

Slide 15 - Quiz

Wat is het meervoud van paragraaf?
A
paragraven
B
paragrafen

Slide 16 - Quiz

Wat is het meervoud van musicus?
A
musicussen
B
musici

Slide 17 - Quiz

Verkleinwoorden
1 Woorden die eindigen op a, é, o en u, krijgen een verdubbeling van de  medeklinker 
Auto wordt autootje  - pizza wordt pizzaatje
2 Woorden op –i -> ie  
Ski wordt skietje 
3 Woorden op –y -> ‘y 
Baby wordt baby'tje - lolly wordt lolly'tje
4 Cijfer- of letterwoorden -> ‘tje 
Dvd wordt dvd’tje - A4 wordt A4'tje

Slide 18 - Slide

Noteer het meervoud van lolly
A
lollys
B
lolly's

Slide 19 - Quiz

Noteer het meervoud van cowboy
A
cowboys
B
cowboy's

Slide 20 - Quiz

Noteer het meervoud van café
A
cafés
B
cafees
C
cafe's
D
café's

Slide 21 - Quiz

Noteer het meervoud van cadeau
A
cadeaus
B
cadeau's

Slide 22 - Quiz

Noteer het meervoud van datum

Slide 23 - Open question

Opdracht/huiswerk
Ga aan de slag. Nieuw Nederlands opdrachtenboek

Opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 76 en 77.

Slide 24 - Slide