CP 4 Quiz

1 / 37
next
Slide 1: Slide
loSecondary Education

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Disclaimer
Een goed of slecht resultaat bij deze quiz zegt niks over de prestaties voor volgende week. Ik hoop dat je gaat nadenken over de stof en dingen die je niet weet nog een keer opzoekt!

Slide 2 - Slide

Hoe bereken je de inhoud van een kegel?
A
Lengte x breedte
B
1/2 x hoogte x breedte
C
π x straal tot de 2e
D
1/3 x π x straal tot de 2e x hoogte

Slide 3 - Quiz

Wanneer is een tekst betrouwbaar?
A
Wanneer het in een reclame staat
B
wanneer het door een academisch bedrijf geschreven is
C
Wanneer het een interview is
D
Wanneer de tekst oud is

Slide 4 - Quiz

Tussen welke jaren breidden de Europeese landen sterk uit?
A
1860-1897
B
1870-1914
C
1880-1912
D
1900-1920

Slide 5 - Quiz

What is another word for
'to carry out, to do'
A
To get around
B
To enforce
C
To deceive
D
to execute

Slide 6 - Quiz

Wat betekent inlijving?
A
Ontwikkeling
B
De kwaliteit van de mensen leven
C
Veroveren
D
Gebouwen

Slide 7 - Quiz

7000mm3 =......cm3
A
700cm3
B
7cm3
C
70000cm

Slide 8 - Quiz

Wat is de inhoud van een prisma?
A
Opp breedte x lengte
B
lengte x hoogte
C
Opp grondvlak x hoogte

Slide 9 - Quiz

Wat is het middenstuk?
A
Het onderwerp van een deel van de tekst
B
Het onderwerp van de de tekst (dat) wordt besproken
C
het doel van de tekst

Slide 10 - Quiz

grip?
A
to hold from
B
to hold firm
C
to hold on

Slide 11 - Quiz

close in?
A
to come close
B
to come nearer to
C
to come hear

Slide 12 - Quiz

Wat is de noun van 'hand down'?

A
hand me down
B
handing down
C
hand it down
D
hand down

Slide 13 - Quiz

Vul in: The man was standing on the street and........... antigovernment information
A
handing down
B
hand out
C
handing over
D
handing out

Slide 14 - Quiz

Hoe bereken je de vergrotingsfactor van klein beeld naar groot?
A
x 3
B
x 1/3
C
x -3
D
x - 1/3

Slide 15 - Quiz

Wat is K?
A
Origineel
B
Beeld
C
Vergrotingsfactor
D
Opp grondvlak

Slide 16 - Quiz

Hoeveel 1000000 mm2 is .....m2
A
100m2
B
1m2
C
10m2
D
10000m

Slide 17 - Quiz

Bereken de oppervlakte van het gekleurde gebied (zie tekening)?
A
4.20cm2
B
6.6cm2
C
8.2cm2

Slide 18 - Quiz

Observa el futuro de los verbos irregulares (welke 2 zijn goed)?
A
haré, harás, hará
B
haceremos, haceís, hacán
C
hacé, hacás, hacá
D
haremos, hareís, harán

Slide 19 - Quiz

Wat betekent het onderwerp?
A
Waarover de tekst gaat
B
Personen in de tekst
C
Het onderwerp van de tekst
D
Waar je als lezer aan wordt onderworpen

Slide 20 - Quiz

wat is de formule van een piramide?
A
π x straal tot de 2e x hoogte
B
opp grondvlak x hoogte
C
1/3 x opp grondvlak x hoogte
D
1/3 x π x straal tot de 2e x hoogte

Slide 21 - Quiz

Wat betekent ahorrar?
A
defender
B
evitar un gasto sonsumo mayoe
C
volver a usar
D
gastak de manera invik

Slide 22 - Quiz

wat moet je hebben om bijna alle inhoud te berekenen?
A
piramide
B
opp grondvlak
C
bovenaanzicht
D
uitwerking

Slide 23 - Quiz

cuanto prociento de linee iberico se ha reducido en los ultimos años?
A
50%
B
25%
C
75%
D
35%

Slide 24 - Quiz

Wat is het 'contrario' van het Spaanse woord 'timido'?
A
educado
B
divertido
C
sociable
D
tranquilo

Slide 25 - Quiz

Uit wat bestaat een tekst?
A
Uit een inleiding, middenstuk en slot
B
Uit een hoofdgedachte
C
Ui een onderwerp, tekstdoel en slot
D
Ui verschillende tekst soorten

Slide 26 - Quiz

What is the definition of conviction?
A
The decision on a case in court
B
Evidence given by a person
C
A strong belief
D
An action in a court of law

Slide 27 - Quiz

What is the adjective of the word panic?
A
Panic
B
panicky
C
Panicked
D
anxious

Slide 28 - Quiz

What is an article?
A
To not permit
B
A thing / a piece of writing in a newspaper or magazine
C
An equal score or vote
D
a piece of an artichoke

Slide 29 - Quiz

Wat is een carcel?
A
Rechter
B
Gevangenis
C
Moord
D
Politiebureau

Slide 30 - Quiz

Wat is el desperdiao?
A
Weggooien
B
Aansteken
C
De kraan
D
Het afval

Slide 31 - Quiz

Wat is travieso?
A
Pessimistisch
B
optimistisch
C
ondeugend
D
onopdeugend

Slide 32 - Quiz

Wat is het Spaanse woord voor polis?
A
Abogado
B
Police
C
Juez
D
Policía

Slide 33 - Quiz

Welke is goed?
A
1,2 m3 = 120 dm3
B
325 cm3 = 3250 dm3
C
7000 mm3 = 7 cm3
D
4,5l = 0,0045 dm3

Slide 34 - Quiz

Voorbeeld van een betrouwbare bron
A
Reclame
B
Wikipedia
C
Consumentenbond
D
BR

Slide 35 - Quiz

Wat ie een bron?
A
De actualiteit van de tekst
B
Waar de tekst vandaan komt
C
De inhoud
D
De schrijver

Slide 36 - Quiz


A

Slide 37 - Quiz