Jill

Vragen maken:
Je moet altijd eerst kijken naar de werkwoorden in een zin        

          He could walk very fast   - zin met 2 werkwoorden.
        
          He worked a lot                  - zin met 1 werkwoord

          He was angry                       - uitzondering
1
2
3
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with text slides.

Items in this lesson

Vragen maken:
Je moet altijd eerst kijken naar de werkwoorden in een zin        

          He could walk very fast   - zin met 2 werkwoorden.
        
          He worked a lot                  - zin met 1 werkwoord

          He was angry                       - uitzondering
1
2
3

Slide 1 - Slide

              
                 zinnen met twee werkwoorden

   He could walk.
   She could talk very fast.
1
zet het eerste werkwoord aan het 
begin van de zin
could he walk?
Could she talk very fast?

Slide 2 - Slide

              
                 zinnen met twee werkwoorden

   He could walk.
   She could talk very fast.
1
zet not achter het eerste werkwoord

He couldn't/ could not walk
She couldn't/ could not talk very fast

Slide 3 - Slide

Vragen maken:
Je moet altijd eerst kijken naar de werkwoorden in een zin        

          He could walk very fast   - zin met 2 werkwoorden.
        
          He worked a lot                  - zin met 1 werkwoord

          He was angry                       - uitzondering
1
2
3

Slide 4 - Slide

           Zinnen met 1 werkwoord 

          

2
1 I liked coffee.
2 Olivier had a new tablet.
3 We stayed at home.
4 They went to a football match

Bij deze zinnen begint de vraag altijd met : did

Slide 5 - Slide

           Zinnen met 1 werkwoord -

        

2
Did I like coffee?
2 Did Olivier have a new tablet
3 Did we stay at home
Did they go to a football match

Bij deze zinnen begint de vraag altijd met : did

Slide 6 - Slide

 Zinnen met 1 werkwoord -

2
Nee het werkwoord dat al in de zin staat moet je veranderen naar het hele werkwoord
de vraag begint altijd met  did
                Zijn we nu klaar?

Slide 7 - Slide

2
Wat is ook alweer het hele werkwoord????
to do ----------    did       -------   done 
to fly ----------     flew     -------   flown
to go ---------      went    -------   gone
Denk even terug aan de drie rijtjes werkwoorden
1
2
3
als we bij het eerste rijtje to weglaten hebben we het hele werkwoord

Slide 8 - Slide

2
dus
Bij zinnen met 1 werkwoord -dit werkwrd is niet was/were 

Moet je twee dingen doen:

1. Zet did aan het begin van de zin

2. verander het werkwoord in het hele werkwoord

Slide 9 - Slide

 ontkenning bij zinnen met 1 werkwoord -

3
Nee het werkwoord dat al in de zin staat moet je veranderen naar het hele werkwoord
Bij de ontkenning staat er altijd didn't of did not voor het werkwoord
                Zijn we nu klaar?

Slide 10 - Slide

3
dus
Bij ontkenningen
 zinnen met 1 werkwoord -

Moet je twee dingen doen:

1. Zet didn't of did not voor het werkwoord

2. verander het werkwoord in het hele werkwoord

Slide 11 - Slide

Vragen maken:
Je moet altijd eerst kijken naar de werkwoorden in een zin        

          He could walk very fast   - zin met 2 werkwoorden.
        
          He worked a lot                  - zin met 1 werkwoord

          He was angry                       - uitzondering
1
2
3

Slide 12 - Slide

3
uitzondering
zinnen waarin het werkwoord :  was of were is 


1 They were new at school.
2 He was very happy then.

zet was of were aan het begin van de zin
were they new at school?
2 Was he very happy then?

Slide 13 - Slide

3
uitzondering
zinnen waarin het werkwoord : was of were is 


1 They were new at school.
2 He was very happy then.

zet not achter was of were
1  They weren't / were not new at school
2 He wasn't / was not very happy then

Slide 14 - Slide

          4 soorten future

1
2
3
4
present  simple - bv the train leaves/ the shops closes/ the shows begin
bij vastgestelde tijden.
Present continuous. I am having a party.   Dingen die je snel hebt afgesproken en waarbij alles is afgesproken (tijd, plaats, met wie etc)
 will  - Alle zinnen waarbij je in het Nederlands zullen of zal gebruikt.
Ik zal de deur openen. I will open the door.
To be going to - Alle zinnen waarbij je in het Nederlands gaan gebruikt.
We gaan zwemmen. We are going to swim

Slide 15 - Slide

           Present perfect
               
             have of has +
      voltooid deelwoord

Slide 16 - Slide

       Voltooid deelwoord 
            
  
1
regelmatige werkwoorden
                       werkwoord + ed

onregelmatige werkwoorden
                        derde woord uit het rijtje
                         to fly - flew - flown
2

Slide 17 - Slide

Vragen maken in de present perfect
zet have/has aan het begin van de zin
vb
  • he has eaten at a restaurant
  • he has not eaten at a restaurant?
Onkenningen maken in de present perfect
                         zet not achter have of has
                          
  • he has eaten at a restaurant
  • has he eaten at a restaurant?
vb

Slide 18 - Slide

past simple
nee
present perfect
(have/has volt dw)
ja
staat er in de zin
wanneer het is gebeurd?
ja
nee
present perfect
(have/has volt dw)
  • ww + ed 
  • 2e vorm onr

ja
no
No
ja
Is het al afgelopen?

Slide 19 - Slide

Voorbeeld
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Bijwoorden van Frequentie
woorden die aangeven hoe vaak je iets doet

Slide 22 - Slide

De bijwoorden van frequentie 
(bv. always, usually, regurlarly, sometimes, rarely, seldom, never) staan voor het werkwoord.

Behalve .............

Slide 23 - Slide

Bij de werkwoorden :
Am/ are/ is/ was / were zetten 
we het bijwoord van Frequentie 
achter het werkwoord

He is never late
She was always happy

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide