Grammatica - herhaling zinsdelen

Josefien 25
Vera 19
Brent 20
Thijn 21
Dyllan 22
Jesse 23
Ruben 24
Kiki 13
Yacob 14
Loïs 15
Maud 16
Lars 17
Vince 18
Nienke 7
Bastiaan 8
Karlijn 9
Lynn 10
Emma 11
Mere 12
Naomi 1
Anne-Fleur 2
Tim 3
Giulia 4
Ties 5
Thomas 6
Docent
Bord
2H4
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Josefien 25
Vera 19
Brent 20
Thijn 21
Dyllan 22
Jesse 23
Ruben 24
Kiki 13
Yacob 14
Loïs 15
Maud 16
Lars 17
Vince 18
Nienke 7
Bastiaan 8
Karlijn 9
Lynn 10
Emma 11
Mere 12
Naomi 1
Anne-Fleur 2
Tim 3
Giulia 4
Ties 5
Thomas 6
Docent
Bord
2H4

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

De brug
Aantekening
Verlengde instructie
Zelfstandig aan de slag

Doel: herkennen van de zinsdelen leerjaar 1 (blz. 254)
Verlengde instructie: vooralsnog op aanvraag
timer
10:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waarom leren ontleden?
Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen. Ook is de spelling van sommige woorden afhankelijk van hun plaats in de zin.

Als je een andere taal dan het Nederlands moet leren, is kennis van ontleden ook heel handig. Je kan dan gebruik gaan maken van de overeenkomsten tussen talen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Renzo schrijft graag elke dag een gedicht voor Nina.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

In welke volgorde kun je het beste een zin ontleden?
A
ow - pv - zinsdelen - wwg
B
pv - wwg - zinsdelen - ow
C
zinsdelen - ow - pv - wwg
D
pv - zinsdelen - wwg/nwg - ow

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat + wg + o?
B
wie/wat + wg?
C
wie/wat + mv?
D
wie/wat + lv?

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Herhaling zinsdelen

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm                        (verander de tijd )
  2. Onderwerp                               (wie + pv?  of wat + pv?)
  3. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin - zegt wat iemand of iets DOET)
  4. Naamwoordelijk gezegde (bestaat uit werkwoordelijk deel en naamwoordelijk deel - zegt wat iemand of iets IS of WORDT)
  5. Lijdend voorwerp                  (wie + alle benoemde zinsdelen? of wat + alle                                                              benoemde zinsdelen?)
  6. Meewerkend voorwerp      (aan wie + alle benoemde zinsdelen? of voor                                                                wie + alle benoemde zinsdelen?)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

De boom wordt groter.
Deze zin heeft een ..
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Daniëlle mag de koning bloemen overhandigen?
de koning =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Noem het onderwerp: De jongen heeft geen zin in school.
A
zin
B
de jongen
C
geen
D
heeft

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

In elke zin staat een lijdend voorwerp.

A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is in de volgende zin het lijdend voorwerp?
- De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.

A
De postbezorger
B
De bestelling
C
De klant
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Een bijwoordelijke bepaling
  • Belangrijkste zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, hoeveel, hoe, waarom, waarheen, waardoor,

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling
Let op
Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling

Slide 20 - Slide

VWO moet de verschillende soorten bwb's kunnen herkennen. 
Zinsdelen
Bekijk de volgende zin:

Ik loop. 

Dit is een complete zin met een onderwerp, een persoonsvorm en een gezegde. 
Je kunt deze korte zin aanvullen met allerlei andere zinsdelen:

Ik loop op dinsdagmorgen met mijn moeder van de markt via de Bergstraat naar de parkeerplaats.
Ontleed deze zin in je aantekeningenschrift:
- Schrijf de zin over.
- Zet strepen en benoem de zinsdelen die je kent. 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Ik loop op dinsdagmorgen met mijn moeder van de markt via de Bergstraat naar de parkeerplaats.Ik loop op dinsdagmorgen met mijn moeder van de markt via de Bergstraat naar de parkeerplaats.

o.      wg.              bwb                                 bwb
Ik /loop/ op dinsdagmorgen /met mijn moeder/

       bwb                                               bwb
van de markt via de Bergstraat/ naar de parkeerplaats.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat, welke

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 26 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 27 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
in de woonkamer. 

Slide 28 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedgekeurd.

Slide 29 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

Wat is een bijwoordelijke bepaling?

Slide 31 - Mind map

This item has no instructions