HV3 Afronden, macht van 10

- werken met afronden & machten
- verschil tussen meetwaarden & telwaarden
Afronden, macht van 10
1 / 12
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-6

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

- werken met afronden & machten
- verschil tussen meetwaarden & telwaarden
Afronden, macht van 10

Slide 1 - Slide

Hoe werkt afronden ook alweer?
   0   1   2   3   4   
   5   6   7   8   9   
afronden naar beneden
afronden naar boven
geheel getal:
33,0
33
1 decimaal:
1,1299
1,1
2 decimalen:
1200,401
1200,40
3 decimalen:
0,023329
0,023
geheel getal:
12,579
13
1 decimaal:
1000,1904
1000,2
2 decimalen:
0,127
0,13
3 decimalen:
67,77788
67,778
Voorbeelden:
Voorbeelden:
Stappenplan:
1 - lees in de vraag op hoeveel decimalen je moet afronden
2 - ze een (denkbeeldige) streep achter het gevraagde aantal decimalen
3 - kijk naar het getal achter de streep (in de voorbeelden is het getal achter de (denkbeeldige) streep gekleurd weergegeven)
4 - gebruik de afrondingsregels (rood of groen) om het getal voor de streep af te ronden met behulp van het getal achter de streep.
Omdat bij het afronden het resultaat niet exact is, gebruik je het teken
Dit teken betekent 'is ongeveer gelijk aan'. 
Het is vaak handig om een getal kleiner te schrijven door af te ronden. Daarvoor gelden speciale regels. Door af te ronden is het resultaat niet exact maar ongeveer.

Slide 2 - Drag question

Onderstaande getallen zijn afgerond op 2 decimalen. Match het getal met de juiste afronding.
16,28
16,25
16,23
16,275831
16,247932
16,231276

Slide 3 - Drag question

Afronden op duizendtal.
9 000
10 000
11 000
9 400
9 800
10 450
10 800
11 200
8 800

Slide 4 - Drag question

8,4597
Er blijven 4 getallen over
afronden op twee decimalen
afronden op drie decimalen
afronden op één decimaal
afronden op gehelen
8,5
8
8,4
8,45
8,44
8,46
8,460
8,459

Slide 5 - Drag question

Hoe werken 10-machten ook alweer?
104 = 10 x 10 x 10 x 10 = 10 000
103 = 10 x 10 x 10 = 1 000
102 = 10 x 10 = 100
101 = 10
100 = 1
10-1 = 1 / (10) = 0,1
10-2 = 1 / (10 x 10) = 0,01
10-3 = 1 / (10 x 10 x 10) = 0,00 1
10-4 = 1 / (10 x 10 x 10 x 10) = 0,00 01
Andere voorbeelden:
106   is een 1 met zes nullen erachter = 1 000 000 (miljoen)
10-6  is een 1 met zes nullen ervoor = 0,00 000 1 (één miljoenste)

20 000 = 2 x 104
0,23 0 = 2,30 x 10-1

De notatie 106 kan ook genoteerd worden als 10^6. 
     - Soms is de superscript notatie niet altijd mogelijk in software 
        vandaar dat het dan op 1 regel wordt geschreven 
        waarbij het ^ teken de macht notatie weergeeft.
Dit spreek je uit als 'tien tot de macht n'.
10n=uitkomst
Het is vaak handig om hele kleine en/of hele grote getallen als machten weer te geven. Dit vergroot de leesbaarheid.

Het rekenen met machten heet ook machtsverheffen. Een macht heeft een grondtal en een exponent n. Je vermenigvuldigt dan een getal een aantal keren met zichzelf.

De notatie is dan:
grondgetalexponent = uitkomst

Het grondtal is het getal waarvan je de macht neemt. De exponent is het getal dat aangeeft hoe vaak het grondtal met zichzelf wordt vermenigvuldigd. Het grondgetal is in deze lessonup gelijk aan 10.

De notatie is dan:
10exponent = uitkomst
100 = 1
Is een wiskundige afspraak!

Slide 6 - Drag question


Hoeveel nullen? 
102
A
10
B
2
C
100
D
1

Slide 7 - Quiz


Juiste notatie?
10-6
A
10
B
1000000
C
0,000001
D
6

Slide 8 - Quiz

Verschil tussen meetwaarde en telwaarden?
Meetwaarden zijn getallen die ontstaan door een meting.
   - Meetwaarden zijn getallen met een bepaalde nauwkeurigheid.
   - Voorbeeld:
      Een meetwaarde van 1,40m is nauwkeuriger dan een 
      meetwaarde van 1,4m. Bij een meetwaarde van 1,40m weet je 
      zeker dat het niet 1,41m is, bij een meetwaarde van 1,4m kan het 
      bijvoorbeeld ook 1,38m of 1,42m zijn.

Telwaarden zijn getallen die een hoeveelheid aangeven in de vorm van een aantal.
   - Telwaarden zijn exacte getallen met een oneindige nauwkeurigheid. 
   - Voorbeelden:
      Het aantal leerlingen in de jouw klas.
      Je hebt 3 keer 25,0 mL gemeten. 3 is nu een telwaarde en 25,0 een meetwaarde.

Slide 9 - Drag question

Sleep het juiste begrip naar de beschrijvingen.
Er blijven 5 begrippen over
de massa van een pen
je telt 4 stoelen in een personenwagen
je lengte
je hebt 150 gram meel afgewogen
op tafel liggen 30 reageerbuizen
meetwaarde
meetwaarde
meetwaarde
meetwaarde
meetwaarde
telwaarde
telwaarde
telwaarde
telwaarde
telwaarde

Slide 10 - Drag question


23 mL betekent hetzelfde als 0,023 L
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz


In Nederland wonen 17 miljoen mensen, 
dus dat betekent dat er 17.000.000 mensen 
in Nederland wonen.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz