Begrijpend lezen les 34

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 4

Begrijpend lezen les 34

Naar de bibliotheek

Het centrum

volgende week

de boekwinkel

op bezoek gaan

lenen

goed idee!

per week/jaar

kiezen

de bibliotheekkaart

de wereld

Wij lezen het verhaal.

Kies het goede woord!

Wat is goed?

1. lenen
2. lezen
3. kiezen
4. nemen

Wat is goed?

1. de bibliotheek
2. de boekwinkel
3. de boekenmarkt
4. het centrum

Wat is goed?

1. het land
2. het centrum
3. de aarde
4. de wereld

Wat is goed?

1. op bezoek gaan
2. kopen
3. kiezen
4. lenen

Kies de goede zin.

Kies de goede zin.

1. Akam en Jana lopen in het centrum.
2. Akam en Jana lopen in de bibliotheek.
3. Akam en Jana geven de kaart aan hun zoon.

Kies de goede zin.

1. In de boekwinkel zijn veel mensen.
2. Er zijn veel boeken voor kinderen.
3. Ze gaan op bezoek bij haar vriendin.

Kies de goede zin.

1. Ze geven de boeken aan hun zoon.
2. De boeken zijn duur.
3. Ze kiezen drie boeken uit de kast.

Wij lezen het verhaal nog een keer.

Waar of niet waar?

Akam is de vader van Basim.

1. waar
2. niet waar

Basim wordt acht jaar.

1. waar
2. niet waar

De vriendin van Jana koopt veel boeken.

1. waar
2. niet waar

In de bibliotheek kun je boeken kopen.

1. waar
2. niet waar

Jana en Akam kopen een boek voor hun zoon.

1. waar
2. niet waar

Basim is blij met de bibliotheekkaart.

1. waar
2. niet waar

Geef antwoord op de vraag.

Wat willen Akam en Jana voor hun zoon kopen?

Waarom krijgt Basim een cadeautje?

Waarom kopen zij geen boek?

Wat geven Akam en Jana aan hun zoon?

Hoeveel kost een bibliotheekkaart voor kinderen?

Hoeveel kost een bibliotheekkaart voor volwassenen?

We lezen het verhaal!

het centrum

1. Ze loopt in het centrum van de stad.
2. Ze loopt in het centrum van de klas.

jarig

1. Ze is drie jarig in Nederland.
2. Ze gaat naar een feest. Haar vriendin is jarig.

lenen

1. Mijn gum is thuis. Mag ik jouw gum lenen?
2. Wie kan alles op het bord lenen?

per week

1. Wij hebben vier keer per week les.
2. Hij gaat per week naar Amsterdam.

volwassen

1. Een klein kind is volwassen.
2. Onze leraar is volwassen.

kiezen.
Wat willen jullie drinken?

1. Je kan kiezen: ik heb alleen cola.
2. Je kan kiezen: ik heb bier, wijn, cola en sap.

de kaart

1. Hij eet brood met kaart.
2. Hij koopt altijd een buskaart voor een maand.

de wereld

1. De wereld is Europa, Amerika, Afrika, Azië en Australië.
2. De wereld is Amsterdam, Utrecht en Maastricht.

Kijk naar het schema.

Kies het goede antwoord.

Je kan het beste het schema printen voor de leerlingen of apart ergens laten zien. 

Kan je op dinsdag naar
de bibliotheek?

1. Ja.
2. Nee.

Kan je op zondag naar
de bibliotheek?

1. Ja.
2. Nee.

Hoe laat gaat de
bibliotheek open
op maandag?

1. Tien uur.
2. Elf uur.
3. Vijf uur.
4. Acht uur.

Wat is het telefoonnummer van de bibliotheek?

Wij vertellen het verhaal.