In Aktion

Lebensretter
1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lebensretter

Slide 1 - Slide

Wat betekent "Krankenhaus"?
A
ziekenhuis
B
ziekenbroeder
C
zuster
D
ambulance

Slide 2 - Quiz

Der Feuerwehr
Der Krankenwagen
Die Polizei

Slide 3 - Drag question

het bericht
lopen
meteen
erg
het probleem
de vakantie
de brandweer
spazieren
sofort
die Feuerwehr
die Schwierigkeit
die Ferien
die Nachtricht 
schlimm

Slide 4 - Drag question

Seilbahn
Zug
Stadt
Welle
Feuerwehr

Slide 5 - Drag question

das Verbot
der Diebstahl
die Feuerwehr
der Krankenwagen
die Nachrichten
der Verletzte / die Verletzte

Slide 6 - Drag question

der Arzt
der Feuerwehrmann
das Feuer
der Krankenwagen
die Polizei
das Krankenhaus

Slide 7 - Drag question

Wat betekent "der Verletzte"?
A
de zieke
B
het ziekenhuis
C
de gewonde
D
de sporter

Slide 8 - Quiz

Wat betekent : "die Polizei"
A
Brand!
B
de brandweer
C
de politie
D
de diefstal

Slide 9 - Quiz

Wat betekent : die Hilfe?
A
het vrijwilligerswerk
B
de hulp
C
een actie starten
D
aangifte doen

Slide 10 - Quiz

Wat is : der Verein?
A
de excursie
B
de vereniging
C
het identiteitsbewijs
D
het verbod

Slide 11 - Quiz

Wat betekent: die Nachrichten
A
het nieuws
B
de vereniging
C
de meningen
D
de naam

Slide 12 - Quiz

Erdkunde
Biologie
Mathe
Kunst
Sport

Slide 13 - Drag question

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 14 - Drag question

Was passt zusammen? - Kombiniere.
Sport machen
ins Kino gehen
Schlagzeug spielen
Musik hören

Slide 15 - Drag question

Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
weiß
orange
pink
braun

Slide 16 - Drag question

nach links
nach rechts
geradeaus
bei der Ampel
der Kreisverkehr
die Ecke
die Straße
gegenüber
die erste Staße
die zweite Straße
Sie laufen
u loopt
de tweede straat
de eerste straat
tegenover
de straat
de hoek
de rotonde
bij het stoplicht
rechtdoor
naar rechts
naar links

Slide 17 - Drag question

=
Welke bal hoort bij welke sport?
Baseball
Basketball
Tennis
Volleyball
Football
Rugby

Slide 18 - Drag question

timer
0:30
Chemie gefällt mir.
Wie findest du Leichtathletik?
Machst du viel Sport?
Ich bin in der achten Klasse.
Schule macht mir Spaß.
Scheikunde bevalt me goed.
Hoe vind je atletiek?
Ik zit in de tweede klas.
Doe je veel aan sport?
Ik vind school heel leuk.

Slide 19 - Drag question

mein Sport
ich schwimme
ich 
fechte
ich laufe Schlittschuh
ich
rudere

Slide 20 - Drag question

Leerdoelen
- We doen een quiz over de grammatica en de woorden
- We bereiden een Duits gesprekje voor

Slide 21 - Slide

Wat betekent : mit dem Mann
A
met een man
B
met de man
C
met je man
D
met de mannen

Slide 22 - Quiz

Waarom gaat het in de derde naamval?
A
het onderwerp
B
het lijdend voorwerp
C
het meewerkend voorwerp

Slide 23 - Quiz

Waarom gaat het in de vierde naamval?
A
het onderwerp
B
het lijdend voorwerp
C
het meewerkend voorwerp

Slide 24 - Quiz

Ich sehe den Mann.
In welke naamval staat : den Mann
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 25 - Quiz

Ich gebe dem Mann Geld.
In welke naamval staat : dem Mann?
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 26 - Quiz

EIN-Gruppe
m
v
o
mv
1
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder
3
einem Mann
einer Frau
einem Kind
keinen Kindern
4
einen Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder

Slide 27 - Slide

Bij de meeste vakjes is er geen verschil tussen de uitgang in de der-Gruppe of de ein-Gruppe.
Alleen 1e nv mannelijk en 1e/4e nv onzijdig is in de der-Gruppe anders dan de ein-Gruppe!
der-Gruppe:
dies...          manch... 
welch...      jed...  
solch...        all... 

der-Gruppe: bepalende lidwoorden
M
V
O
MV
1e
der / ein

die / eine

das / ein
die / keine
4e
den / einen

die / eine

das / ein

die / keine
uitleg

Slide 28 - Slide

Bij de meeste vakjes is er geen verschil tussen de uitgang in de der-Gruppe of de ein-Gruppe.
Alleen 1e nv mannelijk en 1e/4e nv onzijdig is de der-Gruppe anders dan de ein-Gruppe!
der-Gruppe:
dies... - deze          manch... - sommige
welch... - welke     jed... - elke
solch... - zulke       all... - alle

der-Gruppe
M
V
O
MV
1e
der / ein
+e / +er
die / eine
+e
das / ein
+e / +es
die / keine
+en
3e
dem / einem
+en
der / einer
+en
dem / einem
+en
den / keinen
+en
4e
den / einen
+en
die / eine
+e
das / ein
+e / +es
die / keine
+en
uitleg

Slide 29 - Slide

3e of 4e naamval?
Ich höre das Kind.
Ich sehe den Hund.
Wir geben dem Kind Geld.
Ich zeige (= laat zien) dem Mann meine Note.

Slide 30 - Slide

Je bereidt met één klasgenoot een gesprek voor in het Duits met als thema : Hilfe!

Slide 31 - Slide

Minimale eisen:
Met één of twee klasgenoten
Minimaal 2 minuten.
Mag een soort toneelstukje zijn of een interview....
Telt mee als onderdeel van het mondeling!

Slide 32 - Slide