Les 38 (13-03)

Cours du 13 mars
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Cours du 13 mars

Slide 1 - Slide

Programme
  • Presentie
  • Lesdoelen
  • Herhalen
     - A, B, C, E en F
  • Afsluiting
  • Les devoirs

Slide 2 - Slide

Presentie

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Na de les....

...kun je iemand omschrijven.




Slide 4 - Slide

Huiswerkcontrole



- ex. 24, 25a en b, 26a en b, 27a, b en c

Slide 5 - Slide

Herhalen: A+B
Doelen: Ken je woorden die te maken hebben met winkelen en kleding.

We gaan eens jullie kennis van de kleding in het Frans checken, schrijf je in en maak de volgende oefeningen. 

Slide 6 - Slide

De rode trui.

Slide 7 - Open question

Het zwarte
t-shirt(m).

Slide 8 - Open question

De bruine broek(m).

Slide 9 - Open question

DE ROZE
SCHOENEN(v. mv).

Slide 10 - Open question

De gele jurk (v).

Slide 11 - Open question

Opdracht
Werk samen met je buurman/buurvrouw.

1. Beschrijf de volgende twee kledingstukken:




2. Gebruik daarvoor de volgende zinnen:
    - Comment tu trouves ce/cet/cette/ces.....
    - Il coute combien?
    - Tu fais quelle taille?
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Herhalen: C
Doel: je kunt een gesprek voeren in een kledingwinkel.

Luister en lees mee. Zeg daarna na. 

We gaan even een vocabulaire oefening doen via de volgende sleepoefening: (draai je telefoon een slag).

Slide 13 - Slide

supermarkt
sieraden-
winkel
parfum-
winkel
kleding-
winkel
schoenen-
winkel

Slide 14 - Drag question

Opdracht
Kies nu een van de winkels hiernaast uit en kies vervolgens uit welke
producten je wilt kopen. Plaats deze bij de juiste winkel:
un jeu vidéo - un ourson (knuffelbeer) - une casque (koptelefoon) -  LEGO

> On va chez .....(kies een plaatje)?
< Bonne idée! Tu veux acheter quelque chose?
> Moi, je voudrais acheter .....
< Comment tu trouves ce/cet/cette/ces ...... ?
> Elle/Il est géniale. Elle/Il coute combien?
< Elle coute ....... euros (seulement).






Slide 15 - Slide

Herhalen: E + F
Doelen: ken je woorden die iets te maken hebben met iets kopen. 

Hier leerde je voornamelijk woorden die je hielpen met iets kunnen kopen. Denk daarbij aan werkwoorden als 'bestellen', 'aandoen', 'laten zien' etc. 

Slide 16 - Slide

Phrases Clés G: parler de quelqu'un
Open je boek op p. 123. 

We nemen kort de Phrases Clés G door. 

Maak nu opdracht 30.
Je werkt alleen en schrijft je tekst uit in je aantekeningen schrift voor Frans. 
1. Je cherche un/une ..... pour ........ 
2. Il/Elle a ...... Il/Elle porte souvent ..... 
3. Il/Elle aime ...... et ......
4. On va chez ...... ?
timer
10:00

Slide 17 - Slide

On va parler!
Speeddate
De tekst die je hebt opgeschreven in je schrift ga je nu mondeling presenteren aan een klasgenoot. Dit verwerk je in dialoog vorm zoals de Phrases Clés G. 
Voorbeeld:
1. Qu'est-ce que tu veux acheter?      Je cherche ..... pour ..... (jouw eigen antwoord)
2. Il est comment ?                               Il a ....... Il porte .......     (jouw eigen antwoord)
3. Qu'est-ce qu'il aime?                       (jouw antwoord)
4. On va où?                                          (jouw antwoord)

Iedereen aan de linkerkant, gaat één plaatsje naar achteren. Je hebt maximaal
3 minuten om jouw eigen verhaal te vertellen en het verhaal aan te horen van jouw
nieuwe buurman/buurvrouw.
timer
3:00

Slide 18 - Slide

Afsluiting
Omschrijf aan de hand van 2 zinnen je beste vriend/vriendin

Slide 19 - Slide

Les devoirs
Maken voor de volgende les:
ex. 30a. 

leren phrases Clés G



Slide 20 - Slide