2vp - intro & passé composé

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Mieke

Welke foto hoort er niet bij?

Mieke

doel

iets vertellen over je vakantie, in verleden tijd

doel

iets vertellen over je vakantie, in verleden tijd

ik heb gezwommen

ik heb ontmoet

ik heb gegeten

doel

iets vertellen over je vakantie, in verleden tijd

ik heb gezwommen

ik heb ontmoet

ik heb gegeten

passé composé

passé composé

Ik heb gepraat

passé composé

Ik heb gepraat

  J'ai    parlé

AVOIR

j'ai

tu as

il/elle/on a

nous avons

vous avez

ils/elles ont

voltooid deelwoord:

stam (hele ww -er) + é

parlé

Nous ............... visité Lyon et la région.     
       

J' ...................... mangé dans un restaurant typique.

Mes parents ................. parlé français.

Nous avons visité Lyon et la région.     
       

J' ...................... mangé dans un restaurant typique.

Mes parents ................. parlé français.

Nous avons visité Lyon et la région.     
       

J' ai mangé dans un restaurant typique.

Mes parents ................. parlé français.

Nous avons visité Lyon et la région.     
       

J' ai mangé dans un restaurant typique.

Mes parents ont parlé français.

Nous avons visité Lyon et la région.     
       

J' ai mangé dans un restaurant typique.

Mes parents ont parlé français.

      Faire ex. 16c et 16d, page 32

      - - - - - individueel - - - - - -

,
 

onregelmatige werkwoorden

AVOIR:      Ik heb een ijsje gehad.                  J'ai eu une glace.

onregelmatige werkwoorden

AVOIR:      Ik heb een ijsje gehad.                  J'ai eu une glace.

onregelmatige werkwoorden

AVOIR:      Ik heb een ijsje gehad.                  J'ai eu une glace.

ÊTRE:        Hij is naar Italië geweest.             Il a été en Italie.

onregelmatige werkwoorden

AVOIR:      Ik heb een ijsje gehad.                  J'ai eu une glace.

ÊTRE:        Hij is naar Italië geweest.             Il a été en Italie.

onregelmatige werkwoorden

AVOIR:      Ik heb een ijsje gehad.                  J'ai eu une glace.

ÊTRE:        Hij is naar Italië geweest.             Il a été en Italie.

FAIRE:       Jij hebt foto's gemaakt.               Tu as fait des photos.

onregelmatige werkwoorden

AVOIR:      Ik heb een ijsje gehad.                  J'ai eu une glace.

ÊTRE:        Hij is naar Italië geweest.             Il a été en Italie.

FAIRE:       Jij hebt foto's gemaakt.               Tu as fait des photos.

onregelmatige werkwoorden

AVOIR:      Ik heb een ijsje gehad.                  J'ai eu une glace.

ÊTRE:        Hij is naar Italië geweest.             Il a été en Italie.

FAIRE:       Jij hebt foto's gemaakt.               Tu as fait des photos.

      Faire ex. 17c, page 34

      Eerst individueel, vergelijk daarna met je buurman

,
 

Jullie hebben gepraat.

1. Vous avons parlé.
2. Vous avez parlé.
3. Vous avez parler.
4. Vous parlez.

Hij heeft gegeten.

1. Il mangé.
2. Il a manger.
3. Il mange.
4. Il a mangé.

Ben jij in Frankrijk geweest?

1. Tu as été en France?
2. Tu es en France?
3. Tu as être en France?
4. Tu as êtré en France?

Zet in de verleden tijd:
Elle a une glace.

1. Elle a avoir des glaces.
2. Elle avoir des glaces.
3. Elle a avé des glaces.
4. Elle a eu des glaces.

les devoirs:

Faire et corriger ex. 16c, 16d, 17c, 17e

Apprendre voca A, B, E, F