Spelling 1.9 Talent

Werkwoordspelling
Hoofdstuk 1.9

1. Tegenwoordige tijd stam+t

2. Verleden tijd Sterke werkwoorden.

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Hoofdstuk 1.9

1. Tegenwoordige tijd stam+t

2. Verleden tijd Sterke werkwoorden.

Slide 1 - Slide

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
  • Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
  • Je vindt de persoonsvorm door de getalsproef, de tijdsproef en je kunt de zin ook vragen maken (de pv staat dan vooraan in de zin).



Slide 2 - Slide

Het onderwerp (o)
  • Het onderwerp is de hoofdrolspeler in de zin;
  • Het kan een persoon, een dier, een ding of een begrip zijn;
  • Als het onderwerp in meervoud staat, dan staat de     persoonsvorm ook in het meervoud;
  • Het onderwerp en de persoonsvorm staan altijd naast elkaar
  • Je vindt het onderwerp door de onderwerpsvraag te stellen:
      wie / wat + werkwoordelijk gezegde



Slide 3 - Slide

De tegenwoordige tijd (OTT)

Werkwoordspelling hoofdstuk 1.9:


Om de tegenwoordig tijd van een werkwoord te kunnen vormen, heb je de STAM van het werkwoord nodig.

Slide 4 - Slide

De tegenwoordige tijd (OTT)

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 5 - Slide

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit




Kijk maar:

geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 6 - Slide

De STAM en de ik-vorm

Dus zijn de stam en de ik-vork NIET hetzelfde:




Kijk maar (stam / ik-vorm):

geloven - en = gelov > geloof

reizen - en = reiz > reis

lopen - en = lop > loop



Slide 7 - Slide

De STAM en de ik-vorm
Daarom heeft de stam soms aanpassing nodig om de ik-vorm te krijgen
lop > loop
reiz > reis
verv > verf

Slide 8 - Slide

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in
de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 9 - Slide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 10 - Slide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 11 - Slide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsten

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 12 - Slide

De PV in de verleden tijd 1.9

De persoonsvorm staat in de verleden tijd als iets al gebeurd is.

Slide 13 - Slide

pv in de verleden tijd
1. Vorige week won ons team de hoofdprijs.
2. We fietsten gisteren naar de dierentuin.

1. Wat is het sterke en wat is het zwakke werkwoord?

Met welke ezelsbrug kun je de vt van het zwakke werkwoord vinden?

Kun je dat trucje ook bij sterke werkwoorden gebruiken?

Slide 14 - Slide

sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd:
slapen - sliepen
vinden - vonden
krijgen - kregen

Slide 15 - Slide

sterke werkwoorden
Weet je niet of het woord op een -d of een -t eindigt? Maak het woord langer.
rijden: reden - reed
schelden: scholden - schold
eten: aten - at
smelten: smolten - smolt

Slide 16 - Slide

sterke werkwoorden
Naast de klankverandering eindigt het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt vaak op -en-
winnen-gewonnen
verliezen-verloren
eten-gegeten

Slide 17 - Slide

Denk goed na !
Soms lijkt een werkwoord zwak, maar is deze toch sterk.
Welke van deze werkwoorden zijn sterk?

1. een kruisboog spannen
2. een biertje brouwen
3. ik moet hard lachen

Slide 18 - Slide

Nog één keer in een filmpje
Talent

Slide 19 - Slide

Oefentoets
We gaan drie oefentoetsen werkwoordspelling doen om je
de kans te geven je te verbeteren
tot de Taalverzorging 2 in week 13/14.

Jullie zijn uitgenodigd voor het maken van de eerste toets.

Slide 20 - Slide