TaalCompleet A1 - Thema 5

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1-4

TaalCompleet thema 5

Praatplaat

Opdracht: Kijk naar de praatplaat. Geef antwoord op de vragen. Schrijf de zinnen in je schrift. Klaar? Maak dan zelf zinnen bij de praatplaat.

1. Waar is Tim?
2. Wie werkt bij de receptie?
3. Hoeveel mensen zitten in de wachtkamer?
4. Waar is Eva?
5. Wie maakt een afspraak bij de receptie?
6. Waar is Koen?
7. Wie is bij de tandarts?

Antwoorden

1. Tim is bij de huisarts.
2. Maaike werkt bij de receptie.
3. Drie mensen zitten in de wachtkamer.
4. Eva is in de wachtkamer van de tandarts.
5. Alex maakt een afspraak bij de receptie.
6. Koen is bij de apotheek.
7. Ahmet is bij de tandarts.

5.4 en 5.6: Meervoud

Opdracht: Welk woord is goed? A, B of C? 

één voet - twee ...

1. voeten
2. voetten
3. voets

één been - twee ...

1. beenen
2. benen
3. beens

één oog - twee ...

1. oogen
2. ogen
3. oogs

één man - twee ...

1. manen
2. maanen
3. mannen

één raam - twee ...

1. raamen
2. ramen
3. raams

één neus - twee ...

1. neusen
2. neuzen

één teen - twee ...

1. teenen
2. tenen

één minuut - twee ...

1. minuuten
2. minuutten
3. minutten
4. minuten

5.4 en 5.6: Meervoud

Opdracht: Schrijf het meervoud in je schrift.

1. één tas - twee ...
2. één arm - twee ...
3. één map - twee ...
4. één bed - twee ...
5. één tand - twee ...
6. één boek - twee ...
7. één zus - twee ...
8. één mes - twee ...

5.4 en 5.6: Meervoud

Antwoorden:

1. één tas - twee tassen
2. één arm - twee armen
3. één map - twee mappen
4. één bed - twee bedden
5. één tand - twee tanden
6. één boek - twee boeken
7. één zus - twee zussen
8. één mes - twee messen

5.7: Naar de dokter

Opdracht: Je bent bij de dokter. Wat is het probleem? Vertel het.

Ik heb last van ...

Ik heb pijn in ...

Ik heb ...pijn

Ik heb soms ...pijn

Ik voel mij .....

Ik kan niet .....

Extra leesteksten Thema 5

Opdracht: Maak de extra leesteksten bij Thema 5

5.8: Jij of u?

Werkblad plusopdracht 5.8. Wat zeg je? Of wat vraag je? Gebruik jij, jou of u.

We bespreken de opdrachten samen.

5.10: Dokter - dokters

Het meervoud met een -s

één jongen - tien jongens

één dokter - twee dokters

één meisje - twee meisjes

één sleutel - twee sleutels

Regel: Na -en, -er, -e en -el schrijf je een -s in het meervoud.

5.10: Dokter - dokters

Schrijf in het meervoud:

de vader - de ..........

de keuken - ........

de huisarts - ........

de enkel - ........

het tasje - ........

het recept - ........

5.10: Dokter - dokters

Antwoorden:

de vader - de vaders

de keuken - de keukens

de huisarts - de huisartsen

de enkel - de enkels

het tasje - de tasjes

het recept - de recepten

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur

Opdracht: Wat hoor je? Luister naar de docent. Schrijf het woord in je schrift.

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur

5.13: wie, waarom, hoeveel, wat, wanneer

88 Praat samen (blz 181) Geef antwoord met een hele zin.