Voltooide tijd

Voltooide tijd
Thema Vakantie
Grammatica
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute VL

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Voltooide tijd
Thema Vakantie
Grammatica

Slide 1 - Slide

🎯 LESDOEL

Ik herken het hulpwerkwoord hebben of zijn.
Ik kan de goede vorm van de voltooide tijd invullen.
Ik kan zinnen maken in de voltooide tijd.


Waar gaat deze les over?
Vandaag herhalen we hoe je het voltooid deelwoord schrijft. Je oefent met de werkwoorden van het Thema Vakantie

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je 't kofschip?
A
Voor regelmatige werkwoorden in de verleden tijd
B
Voor regelmatige werkwoorden in de voltooide tijd
C
Voor onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd.
D
Voor onregelmatige werkwoorden in de voltooide tijd

Slide 3 - Quiz

Wat is de voltooide tijd?
De voltooide tijd vertelt wat er is gebeurd.

Je gebruikt:
hebben of zijn
+
het voltooid deelwoord (de vorm van het werkwoord die meestal eindigt op -d of -t)

Slide 4 - Slide

Regelmatige werkwoorden 

Deze werkwoorden eindigen in het voltooid deelwoord op -d of -t.
Je maakt deze vorm met:

ge + stam + d/t
Eindigt de stam op een van de letters uit 't kofschip (t, k, f, s, ch, p)? 
Dan eindigt het voltooid deelwoord op -t. 
Anders op -d.
Bijvoorbeeld:
  • inpakken→ stam = pak → eindigt op k → ingepakt
  • opsturen→ stam = stuur→ eindigt op r→ opgestuurd

Slide 5 - Slide

Onregelmatige werkwoorden 

Deze werkwoorden veranderen vaak van klank én hebben een onregelmatige vorm.
Je moet deze uit je hoofd leren.

Hij is het huiswerk vergeten.
Zij heeft de wedstrijd verloren.
Zij is op straat weggelopen.


bewegen - bewogen
dichthouden - dichtgehouden
klaarliggen- klaargelegen
meenemen - meegenomen
overgeven - overgegeven

Slide 6 - Slide

opsturen - opgestuurd:

A
regelmatig
B
onregelmatig

Slide 7 - Quiz

aangeven - aangegeven

A
regelmatig
B
onregelmatig

Slide 8 - Quiz

afdrogen - afgedroogd

A
regelmatig
B
onregelmatig

Slide 9 - Quiz

achterblijven - achtergebleven

A
regelmatig
B
onregelmatig

Slide 10 - Quiz

beschermen - beschermd

A
regelmatig
B
onregelmatig

Slide 11 - Quiz

Maak de zinnen af:
  1. Mijn moeder heeft lang ______________ (zoeken).
  2. De juf is de jongens niet ______________ (vergeten).
  3. De jongen heeft het spel ______________ (verliezen).
  4. Ze heeft het geld niet ______________ (teruggeven).

De jongen is snel ______________ (weglopen).


A2
Maak een zin in de voltooide tijd met het werkwoord:
  • aangeven
  • achterblijven
  • beschermen
  • checken

Slide 12 - Slide

Schrijf de verleden en voltooide tijd
Ga naar de Classroom en schrijf de werkwoorden van het Thema Vakantie in het schema.
Schrijf ook de voltooide tijd erachter.

Bijvoorbeeld: beschermen - beschermd
A2
Schrijf ook de verleden van het werkwoord op:
bedoelen - bedoelden - bedoeld

Slide 13 - Slide

Wanneer gebruik je het 't kofschip?

Slide 14 - Mind map

Kun je twee hulpwerkwoorden noemen?

Slide 15 - Open question