2H weektaak 51 Grammatica H5

weektaak 51
Deze week behandel ik nog een keer van grammatica de woordsoorten. Voor we verder gaan met ontleden is het belangrijk dat je het verschil weet tussen het benoemen van zinsdelen en het benoemen van woordsoorten. De weektaak splits ik in twee delen: taalkundig ontleden 1 en taalkundig ontleden 2.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, havoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

weektaak 51
Deze week behandel ik nog een keer van grammatica de woordsoorten. Voor we verder gaan met ontleden is het belangrijk dat je het verschil weet tussen het benoemen van zinsdelen en het benoemen van woordsoorten. De weektaak splits ik in twee delen: taalkundig ontleden 1 en taalkundig ontleden 2.

Slide 1 - Slide

taalkundig ontleden 1
Bij taalkundig ontleden kijk je naar de woorden in een zin. Elk woord valt onder een bepaalde groep, de woordsoorten. Jullie hebben ook dit jaar weer van mij een stencil ontvangen waarop de verschillende woordsoorten staan. De behandelen eerst:
zelfstandig naamwoord - lidwoord - bijvoeglijk naamwoord - bijwoord - voorzetsel- voornaamwoorden

Slide 2 - Slide

woordsoorten

Slide 3 - Slide

zelfstandig naamwoord en lidwoord
Zelfstandig naamwoorden zijn namen van mensen, dieren en dingen. Ook woorden voor abstracte zaken horen hierbij en eigennamen.
Een lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord. In het Nederlands kennen wij maar drie lidwoorden, namelijk de, het en een. Een lidwoord kan niet op zichzelf staan; dan heeft het geen betekenis.

Slide 4 - Slide

bijvoeglijk naamwoord (1)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Het kan er direct vóór staan, maar ook eráchter. Je kunt er een e achter zetten, afhankelijk van het lidwoord dat bij het zelfstandig naamwoord hoort. Bij stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden komt er en achter, maar soms ook behoudt het bijvoeglijk naamwoord zijn oorspronkelijke vorm, dus zonder verbuiging: een koperen ketel, het plastic tasje

Slide 5 - Slide

bijvoeglijk naamwoord (2)
Een bijvoeglijk naamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden. Dat betekent dat je er een lidwoord voor kunt zetten:  'Als ik een nieuwe auto koop, neem ik een blauwe. 
Bovendien kunnen voltooid deelwoorden van werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt:
het schoongemaakte huis
het verwende kind

Slide 6 - Slide

bijwoord
Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord:  
Zij is een heel goede leerling.
of over een werkwoord:  Die auto rijdt hard
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander bijwoord:
Die auto rijdt heel hard.
Soms zegt een bijwoord iets over een zinsdeel of een hele zin:
Gelukkig is het probleem opgelost.

Slide 7 - Slide

voorzetsel
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord en voor een persoonlijk voornaamwoord. Het geeft aan waar of wanneer iets gebeurt. Ze staan altijd aan het begin van een zinsdeel. 
in - op - naast - over - van - tijdens - boven - onder - door - van - bij - met - binnen - achter - voor -vanwege - tussen -  na - via
Dit zijn niet alle voorzetsels; er zijn er nog veel meer.

Slide 8 - Slide

voornaamwoorden
We hebben veel verschillende voornaamwoorden. Je hebt de volgende voornaamwoorden geleerd: 
persoonlijk voornaamwoord - bezittelijk voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord - betrekkelijk voornaamwoord - vragend voornaamwoord
Een voornaamwoord verwijst naar personen, dieren, dingen en eigennamen.

Slide 9 - Slide

Overzicht taalkundig ontleden
Woordsoorten

Slide 10 - Slide

lidwoorden                                                  de, het, een
horen altijd bij een zelfstandig naamwoord dat erachter staat!

 
= bepaald lidwoord
= blw
- de + het
onbepaald lidwoord
= olw
- een
- als je het kunt uitspreken als 'n 
Er kan maar een iemand de winnaar zijn.
Is het een vogel of een vliegtuig?

Slide 11 - Slide

zelfstandig naamwoord (zn)
Namen van zelfstandigheden


- Je kunt er een lidwoord voor zetten
- Je kunt er meestal enkelvoud of meervoud van maken
- Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken
- Eigennamen ( dus mét hoofdletter) zijn ook zelfstandige 
   naamwoorden

Slide 12 - Slide

bijvoeglijk naamwoord (bn)
Zegt iets over een ZN


- staat direct vóór een zelfstandig naamwoord: het grote huis 
of 
- vormt het naamwoordelijk deel van het (naamwoordelijk)             gezegde:  Hij is altijd erg vervelend.

Slide 13 - Slide

voorzetsel (vz)
Woordjes die je vóór een lw en een zn kunt zetten.


vz
vanwege
tijdens
voor
door  
over            ...
lw
de
het
een
zn
feest
dokter
kast
vriend
kooi            ...
+
+
! Het afgesplitste deel van het ww is géén voorzetsel, maar een bijwoord ! (Ga ik door naar de 2e klas?)  Het woordje 'te' voor een ww is altijd een voorzetsel (Ik heb  niets meer te eten.)

Slide 14 - Slide

persoonlijk voornaamwoord (psvn)
Duidt iets of iemand aan. Zorgt voor variatie in woorden.


ik
hen
jij
hem
we
zij
wij
ons
je
Het konijn is vandaag doodgegaan, ook al leek het zo gezond.
Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
(Mauro) heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 
mij
hij
jullie
het
u
ze

Slide 15 - Slide

bezittelijk voornaamwoord (bzvn)
Staat altijd vóór het woord waar het bij hoort, dus het bezit staat erachter.

hun
zijn
jouw
mijn
jullie
haar
uw
onze
je
Heb je tijdens onze vakantie mijn cadeau aan haar vriend gegeven?

Slide 16 - Slide

aanwijzend voornaamwoord (avnw)
Staat altijd vóór het woord waar het bij hoort (vaak een zn)!
Staat vaak in de plaats van een lw.

dergelijk
dergelijke
die
deze
dat
dit
dezelfde
zulk
zulke
                                     Deze mensen hebben altijd zulke kleren aan.
                                         av        zn                                        av         zn 
zo'n

Slide 17 - Slide

bijwoord (bw)
Zegt iets over alles behalve over een zn


ww
- Hij rijdt hard.
! Het afgesplitste deel van het ww is géén vz, maar een bw ! (Ga ik door naar de 2e klas?)
bn
- Hij is erg aardig.
ander bw
- Dat is een heel erg rode auto.
tijd
- toen, ooit, gisteren, morgen, ....
plaats
- daar, ...
waarom, waarmee, wanneer, hoe, hoeveel, ....

Slide 18 - Slide

Tot welke woordsoort behoort het woordje 'het' in onderstaande zin?

Ik geloof niet dat het ooit zo erg heeft gestormd als afgelopen weekend.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
geen van deze woordsoorten

Slide 19 - Quiz

Hoeveel voornaamwoorden zitten er in onderstaande zin?

Ene Piet heeft deze morgen gebeld voor jou, omdat hij zijn tas heeft laten liggen in de auto die voor jouw huis staat.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 20 - Quiz

Wat denk jij wat ik bedoel met woordsoorten benoemen?

Slide 21 - Open question

Schrijf een lidwoord op.

Slide 22 - Open question

Schrijf een zelfstandig naamwoord op.

Slide 23 - Open question

Een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord noemen we

Slide 24 - Open question

Schrijf iets op in deze volgorde: lidwoord (lw), bijvoeglijk naamwoord (bn) en zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 25 - Open question

Het woordje 'uit' is een:
A
Bijwoord
B
Voorzetsel
C
Wederkerig voornaamwoord
D
Lidwoord

Slide 26 - Quiz

Uit de mooie school. De juiste volgorde is:
A
voorzetsel, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord
B
lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord

Slide 27 - Quiz

Gisteren is een:
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Bijwoord

Slide 28 - Quiz

1 Dat is een goed hockeyteam.
2 De spelers kunnen goed hockeyen.

Benoem de woordsoort van 'goed' in beide zinnen.
A
1 bijvoeglijk naamwoord 2 bijvoeglijk naamwoord
B
1 bijwoord 2 bijwoord
C
1 bijvoeglijk naamwoord 2 bijwoord
D
1 bijwoord 2 bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Quiz

opdracht
Bestudeer de uitleg in deze weektaak goed en maak de quizvragen. Woensdag 16 december zet ik deel 2 van deze weektaak klaar. Bestudeer ook de theorie van hoofdstuk 5 in je boek nog een keer. Ik controleer dan eerst of jullie deel 1 hebben gemaakt. Zo niet, dan komt er hv bij je naam te staan in Magister. Doe je best! 
Vergeet niet je boek in te leveren en een nieuw boek te nemen.

Slide 30 - Slide