M&G Week 8. (Les 1) Herhaling Mens en Gezondheid en Activiteit

1 / 51
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 140 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Startklaar
  • Welkom Klas! 
  • Ga allemaal op je plek zitten. 
timer
3:00

Slide 3 - Slide

1. Startklaar
Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.
Herhaling Mens en Gezondheid en Activiteit 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

      Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je: 
  • belangrijke begrippen uit de module M&G en M&A benoemen en uitleggen (R)
  • opdrachten maken met de theorie die we eerder hebben geoefend. (T1)
  • kennis gebruiken om nieuwe vragen of casussen op te lossen. (T2)
  • reflecteren op mijn eigen bijdragen (I) 

Slide 5 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

JdW-kijkwijzer
Lesopbouw:

  1. Vooraf:
    Startklaar, Voorkennis activeren, Formatief Handelen

  2. Instructie:
    Leerdoelgericht werken, Inclusieve didactiek, Concrete en herkenbare voorbeelden, Formatief Handelen

  3. Toepassing:
    Actieve verwerking, Formatief handelen 

  4. Evaluatie:
    Afsluiting

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is de functie van conserveringsmiddelen?




A
Ervoor zorgen dat het voedingsmiddel meer smaak krijgt.
B
Ervoor zorgen dat het voedingsmiddel gezonder is.
C
Ervoor zorgen dat het voedingsmiddel langer houdbaar is.
D
Ervoor zorgen dat het voedingsmiddel er beter uitziet.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

3. Welke vitamine zit veel in de afgebeelde voedingsmiddelen?



A
Vitamine A.
B
Vitamine E.
C
Vitamine C.
D
Vitamine K.

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

met ....... wordt bedoeld de keuzes die je maakt op het gebied van je lichaam en geestelijke gezondheid
A
bewegingspatroon
B
leefstijl
C
voedingspatroon
D
houding

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Met welk dieet moet je het meest opletten dat je genoeg vitamine B12
binnen krijgt?
A
glutenvrij
B
natriumarm
C
veganistisch
D
vegetarisch

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Welke belangrijke functie heeft calcium in ons lichaam?
A
Botopbouw Botopbouw
B
Produceren van energie.
C
Regelen vochtbalans.
D
Werking van de schildklier.

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions


Koolhydraten zitten vooral in voedingsmiddelen zoals:


A
Tuinbonen.
B
Volkorenpasta
C
Olijven.
D
Smeerkaas.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

timer
5:00

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Wat is een functie van vezels?


A
Ze verhogen de goede cholesterol.
B
Ze zijn de bouwstoffen van het lichaam.
C
Ze zorgen voor een goede stoelgang.
D
Ze zorgen voor het transporteren van voedingsstoffen.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

In welke producten tref je vooral onverzadigde vetten aan?
A
Olijfolie en vis Olijfolie en vis.
B
Vette vis en kaas.
C
Vloeibaar frituurvet en roomboter.
D
Noten en varkensvlees.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel vocht heeft iemand per dag nodig?



Hoeveel vocht heeft iemand per dag nodig?





A
Ongeveer 1 liter vocht.
B
Ongeveer 1.5 liter vocht.
C
Ongeveer 0.5 liter vocht.
D
Ongeveer 2 liter vocht.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Een vegetariër is iemand die:


A
Niets eet waarin iets van dode dieren in zit.
B
Helemaal geen dierlijke producten eet.
C
Geen vlees, vis en gevogelte eet.
D
Alleen geen vlees eet.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welk gerecht is het meest geschikt voor een veganist?

A
Peer met geitenkaas en honing.
B
Salade van wortel, komkommer en kokos.
C
Stokbroodje met belegen kaas.
D
Courgettesoep met room.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Hoe komen veganisten aan het benodigde eiwit?

A
Door zoete tussendoortjes te eten.
B
Door fruit te eten.
C
Door noten, zaden en peulvruchten te eten.
D
Door brood te eten.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de belangrijkste functie van eiwitten?
A
Brandstof Brandstof.
B
Verzadiging.
C
Voedingsstoffen transporteren.
D
Bouwstof

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat eten moslims niet?

A
Zuivel.
B
Varkensvlees.
C
Vis.
D
Suiker.

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions


Wat houdt koosjer eten in?



A
Dieren zijn op een diervriendelijke manier geslacht.
B
Dieren zijn op rituele wijze geslacht.
C
Eten in overeenstemming met de tien geboden.
D
Eten in overeenstemming met de spijswetten

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Iemand die blind is noemen we ook wel?

A
Fysiek beperkt.
B
Verstandelijk beperkt.
C
Psychiatrisch beperkt.
D
Zintuigelijk beperkt.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer kan een energiebeperkt dieet nodig zijn?

A
Als iemand een te hoge BMI heeft.
B
Als iemand een reumatische aandoening heeft
C
Als iemand een allergie voor noten heeft.
D
Als iemand een te laag lichaamsgewicht heeft.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat mag iemand met een glutenallergie niet eten?

A
Fruit.
B
Popcorn.
C
Pizza margarita.
D
Rijstwafel met zeezout.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat kan iemand met een lactosevrij dieet niet eten of drinken?

A
Volkorenbrood.
B
Kokosyoghurt.
C
Pasta.
D
Melk.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Op welke aandoening heb je een verhoogde kans door obesitas?

A
Osteoporose.
B
Hart- en vaatziekten.
C
Griep.
D
Bloedarmoede.

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Rens heeft een BMI van 20. Wat geeft dit aan?

A
Hij heeft een gezond gewicht.
B
Hij heeft ondergewicht.
C
Hij heeft ernstig overgewicht.
D
Hij heeft overgewicht.

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Welke snijtechniek is hier toegepast?

A
Brunoise.
B
Hakken.
C
Chinoise.
D
Julienne.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet het snel klein snijden van producten zoals peterselie of noten?

A
Raspen.
B
Hakken.
C
Snipperen.
D
Schaven.

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Welke bereidingstechniek wordt hier omschreven?
‘Je smelt in een open pan boter en laat de boter lichtbruin worden. Je schroeit het vlees aan beide kanten dicht. Daarna
zet je de temperatuur laag en keer je het vlees regelmatig om
A
Gratineren.
B
Roerbakken.
C
Bakken.
D
Stomen

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is garneren?


A
Het op smaak brengen van gerechten.
B
Het mooi opmaken of afwerken van gerechten.
C
Onder de grill een bruin korstje laten aanbrengen
D
Een kooktechniek.

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent duurzaamheid?


A
Maatregelen die voor lange tijd gelden.
B
Het milieu zo min mogelijk belasten.
C
Materiaal dat niet snel kapot gaat.
D
Langere bewaartijd voor voeding.

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent de voedselvoetafdruk?



A
De hoeveelheid schade die we toebrengen aan de aarde om ons van voedsel te voorzien.
B
De hoeveelheid energie en transportmiddelen die nodig is om voedsel op de juiste plek te krijgen.
C
De hoeveelheid groente en vlees die je eet gedurende een heel jaar.
D
De hoeveelheid water en grond die nodig is om een persoon van voedsel te voorzien.

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Welke uitspraak over convenience food is juist?


A
Dit zijn duurzame gerechten.
B
Dit zijn gerechten met veel suiker.
C
Dit zijn kant- en klaar gerechten.
D
Hierdoor wordt afval verminderd.

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Waar speelt vitamine D een rol bij?



A
Bloedstolling.
B
Botontwikkeling
C
Hersenontwikkeling.
D
Nierfunctie.

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Welke voedingsstof is voor sporters belangrijk bij de opbouw en het
herstel van weefsels?
.


A
Eiwitten.
B
Koolhydraten
C
Vetten.
D
Vitamines.

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Gezondheid kan beïnvloed worden door omgevingsfactoren. Wat is een
voorbeeld van een omgevingsfactor?



A
Sociale steun of sociale druk.
B
Je aanleg om spontaan te zijn naar anderen.
C
Emoties en aanlegfactoren.
D
De invloed van je eigen emoties.

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Bij welke soort gezondheid hoort de volgende zin: ‘Bibi ervaart veel
stress op haar werk.’




A
Sociale gezondheid.
B
Mentale gezondheid.
C
Lichamelijke gezondheid.
D
Fysieke gezondheid.

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van een welvaartsziekte?



.
A
Hart- en vaatziekte.
B
HIV.
C
Dementie.
D
Reuma.

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn preventieve maatregelen?




A
Maatregelen die voor specifieke doelgroepen gelden.
B
Maatregelen die je neemt als iemand ziek is.
C
Maatregelen die je neemt nadat iemand ziek is geweest.
D
Maatregelen die je neemt om gezondheidsschade te voorkomen.

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Welke van onderstaande producten staat niet in de Schijf van vijf?
.



A
Groente à la crème.
B
Diepvriesgroente
C
Verse groente.
D
Voorgesneden groente.

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Welke producten horen in het roze vak van de Schijf van Vijf?




A
Eieren en zilvervliesrijst
B
Kaas en zilvervliesrijst
C
Yoghurt en eieren
D
Yoghurt en roomboter

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Van welk begrip is dit de omschrijving: ‘Kunstmatige hulpmiddelen die
het product bijvoorbeeld langer houdbaar maken.’?


.
A
Additieven.
B
Allergenen.
C
Voedingsclaims
D
Voedingswaarden.

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Wat geeft 'THT' aan op voorverpakte voedingsmiddelen?




A
Dat het product nog veilig te gebruiken is tot de datum op de verpakking.
B
Dat een geopend verpakking nog lang houdbaar is.
C
Dat het voorverpakte product snel bederft.
D
Dat de kwaliteit van het product is gegarandeerd tot de datum op de verpakking.

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Opdracht 
  1. Maak een samenvatting voor je toets.
  2. Oefen in Facet.
  3. Oefen de praktijkopdrachten.
  4. Maak een overzicht voor jezelf: wat beheers je al, wat moet je nog oefenen of vragen over stellen?
timer
1:10:00

Slide 47 - Slide

Is je klas te snel klaar? Pak een oud examen en oefen samen.

Neem de tijd om dingen uit te leggen en rekenopdrachten te maken.

Je kunt ook nog een SO geven.
       Terugkijken op            de leerdoelen
Je kan: 
  • belangrijke begrippen uit de module M&G en M&A benoemen en uitleggen (R)
  • opdrachten maken met de theorie die we eerder hebben geoefend. (T1)
  • kennis gebruiken om nieuwe vragen of casussen op te lossen. (T2)
  • reflecteren op mijn eigen bijdragen (I) 

Slide 48 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   

Exit ticket
Wat kan je de volgende keer beter doen ? 

Slide 49 - Open question

Controleer wat de leerlingen hebben ingeleverd en bespreek dit samen in de klas. Neem ook de tijd voor reflectie.
Slot

Slide 50 - Slide

This item has no instructions

Startklaar
  • Welkom Klas! 
  • Ga allemaal op je plek zitten. 
timer
3:00

Slide 51 - Slide

1. Startklaar
Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.